A.P. BUIJS Latijnse scholen waren stadsscholen, waar de leerlingen het scholastische latijn leerden hanteren en geoefend werden in het denken volgens de filosofie van Aristoteles. Van deze school konden de leerlingen „promoveren" naar de universiteit. Iemand die bijvoorbeeld koopman wilde worden had van een opleiding aan de latijnse school niet zo erg veel nut. Geen wonder, dat men steeds trachtte particuliere scholen met een ander lesprogramma op te richten. Stedelijke overheden trachtten dit te voorkomen door aan de Latijnse school het alleenrecht te verlenen. Op den duur vond men een compromis: er mochten „bij-scholen" worden opgericht, als de ouders die hun kinderen daarheen stuurden aan de rector van de Latijnse school een schadevergoeding betaalden, recognitie-geld genaamd. Dat maakte dat men een dubbel schoolgeld moest betalen om lessen op een bij-school te mogen volgen. Het aantal leerlingen van deze school was derhalve maar gering. Van de pre-Reformatorische Latijnse scholen is niet veel bekend. Na de Reformatie komen er meer gegevens. Elke stad van betekenis had een Latijnse school. Tot in de 19e eeuw hebben deze scholen bestaan. De voornaamste Latijnse scholen in Zeeland waren die te Middelburg, Vlissingen, Zierikzee, Tholen en Goes. 2. Enkele gegevens betreffende het Latijnse onderwijs in Goes vóór 1592 Archiefonderzoek heeft uitgewezen (3), dat aan de universiteit van Keulen van 1388 tot 1468 een aantal van 42 Goesenaren studeerde en aan de universiteit van Leuven van 1425 tot 1451,15. Daar Latijn de verplichte toegangstaai was. moesten deze Goesenaren enige kennis ervan gehad hebben. Die konden zij hebben opgedaan op de parochieschool, waar in verband met de kerkzang iets van die taal werd onderwezen. In 1414 kocht de stad van graaf Willem VI de scholasterie, het schrijfambacht en de koren- en ellematen voor 400 kronen. De parochieschool werd stadsschool. Tot dusver is van deze school niets bekend. Wel weten we, dat in 1512, bijna een eeuw later dus een zekere Nicolaas van de Put die zich Puttus liet noemen, schoolmeester was in Goes (4). Hij was een leerling van Hadrianus Barlandus (5), die hem in genoemd jaar zijn boek „Pluscule Esopi Fabulae" zond met de aansporing dit werk met de Goese scholieren te lezen: Puttus had hen zoveel Latijn geleerd, dat dit wel zou lukken. Opmerkelijk is verder het rapport dat de bisschop van Middelburg, Nicolaus de Castro, in 1569 uitgebracht aan Alva over de toestand van het onderwijs in Zeeland (6). Van de zeven Goese scholen wordt als eerste genoemd: ...een Latijnsegeleid door een zekere Mr. Remigius Faher. hoofd van het gymnasium van de stad Goes. De Latijnse school dus. Verder is er sprake van een aantal particuliere lees- en schrijfschooltjes. Als zesde school wordt er een genoemd waar de jongens les krijgen van Theodorus, cantor van de kerk van Goes. In Goes werd het instituut van de Zeven Getijden in hoge ere gehouden. Mogelijk werden uit de leerlingen koorknapen gerecruteerd. De trouw aan de moederkerk kwam in het rapport natuurlijk ook aan de orde. In Goes, toen een katholieke stad, was maar een twijfelgeval: Andrea, vrouw van Pertus Lacbeye, die een leesschooltje dreef. Enkele jaren na het verschijnen van genoemd rapport koos Goes de zijde van de Prins van Oranje, zij het niet zonder aarzeling. De Hervorming kreeg in het eind van de 70-er jaren haar beslag. Dit had invloed op het onderwijs. 3. Reformatie en onderwijs in Zeeland Toen de Reformatie in Zeeland gewonnen had kreeg de Gereformeerde Kerk invloed op het onderwijs (7). Zij zag in de scholen instellingen tot verbreiding en onderhouding van de nieuwe leer. De gewestelijke en stedelijke overheden gingen hiermee accoord. Zo kwam het dat kerkelijke vergade ringen de schoolreglementen opstelden die door de overheden werden gesanctioneerd. De grondslag vormden de besluiten van de synoden van Holland en Zeeland te Dordrecht in 1574, aangevuld op 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1990 | | pagina 18