DE GOESE LATIJNSE SCHOOL volgende synoden. Het gehele onderwijs in Zeeland was onderworpen aan het Placaet ende Ordonnantie van de Staten van Zeeland uit 1583 (8). Hierin werd allereerst geëist, dat elke onderwijzer, voordat hij les mocht geven in leven en leer geëxamineert en goed bevonden moest zijn. Godsdienstonderricht en psalmgezang namen op school een belangrijke plaats in. De schooltijden werden met gebed begonnen en beëindigd. Verder was men tegen coïnstructies: dochterkens en knechtjens moesten gescheiden worden. Het Placaet bevatte ook instructies die de dagelijkse gang van zaken in school regelden. Belangrijk is de immigratie van Zuid-Nederlanders in Zeeland aan het eind van de 16e eeuw. Hervormden kwamen Zeeland binnen en Katholieken verlieten het gewest. Onder de immigranten bevonden zich nog al wat geletterde lieden. Velen begonnen op eigen risico een schooltje. Kesteloo meldt dat tussen 1550 en 1600 zich 30 onderwijzers te Middelburg vestigden; meester De Swaef klaagde in 1621 dan ook, dat het onderwijs al te zeer aan humpelaers ofte hoetelaers was toevertrouwd. De meesten van dezen waren om het geloof de Zuidelijke Nederlanden ontvlucht. Hoe zeer de staten zich beijverden om de nieuwe leer te handhaven blijkt uit het verbod uit 1593 om te gaan studeren in Leuven, Douay, Dolen ende andere universiteyten oft plaatsen geinfecteert mette Roomsche dwalinge ende superstitiën. Veel Zeeuwse studenten trokken naar onze „eigen" universiteit te Leiden. Men kan zich afvragen of er in dit klimaat nog wel plaats was voor de Latijnse school. Deze had een leerprogramma dat besturing van „heidense" literatuur verplicht stelde; mocht dat wel? Zolang Latijn de taal van de wetenschap was moest ieder aankomend student die taal leren. Zij lazen de klassieken dan ook om de vorm en niet om de inhoud. Grieks konden zij leren door de lectuur van de Evangeliën en de handelingen der Apostelen. Toch namen de jongens kennis van de cultuur der Ouden. Wat de geest van het onderwijs aangaat: de Latijnse school heeft - gezien haar leerprogramma - de jeugd eerder tot het humanisme dan tot het gereformeerd protestantisme opgevoed. Zo werden bij de intellectuelen en half-intellectuelen de kiemen van het libertinisme ingeplant. Aldus Idenburg (9). 4. De eerste vijftig jaren van de Latijnse school der stad Goes Onder de Zuidnederlandse immigranten in Zeeland bevond zich ene Pieter de Bert, zich noemende Petrus Bertius. Hij was predikant in Duinkerke geweest en moest in 1583 om zijn geloof vluchten. In 1584 kreeg hij van de Goese overheid een lokaal in het kerkhuis tot zijn beschikking, waar hij samen met zijn zoon en naamgenoot lessen gaf, onder meer Latijn. Een van beiden is waarschijnlijk de auteur van de in 1588 verschenen „Neder-duytsche letter-kunst", een leerboekje dat alleen uit aanhalingen bekend is (10). Petrus Bertius Jr. werd in 1589 rector te Leiden en Bertius Sr. werd in 1594 predikant te Wolphaartsdijk, later in Heinkenszand. De lessen in Goes hielden op. Blijkbaar hadden ze in een behoefte voorzien, want in april 1592 stelde de stedelijke overheid van Goes een „Latijnsche rector" aan: Hubrecht van der Venne. Het jaar 1592 wordt dan ook als het stichtingsjaar van de stedelijke Latijnse school te Goes beschouwd (11). Hubrecht van der Venne was waarschijnlijk familie van Jan Pietersz. van der Venne, die in Middelburg op de Korte Burg een kunstzaak annex uitgeverij en boekwinkel dreef. Zijn broer Adriaan was een bekend kunstschilder en tekenaar. Hubrecht was rector geweest in Middelburg, maar was daar al gauw ontslagen, mogelijk wegens onbekwaamheid (12). Hij gaf daarna les in Latijnen Grieks in Arnemuiden en werd in 1592 rector te Goes. Zoals gebruikelijk sloot het stadsbestuur een contract voor een jaar met hem af, dat in de volgende jaren werd verlengd. Volgens dat contract was hij gehouden de kinderen ...te leeren lezen en schrijven, cijferen ende rekenen met penninghen (13) ende latijnsche spraecke, elck naer zijn capaciteit ende vernuftigheid. Op de Latijnse school te Goes gaf men dus basisonderwijs. Dat was bijvoorbeeld niet het geval in Vlissingen, waar Wet en Raad in 1586 besloten geen kinderen in de Latynsche school te admitteren dan die wel Duyts konnen leesen ende schryven (14). Ook moest de rector de kinderen ter predicatie geleyden. Dit gebruik was in Tholen ontstaan. Op zondagmorgen moest de meester zijn leerlingen in de school verzamelen voor kerktijd en hen. netjes twee aan twee lopend, naar de kerk geleiden. Daar 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1990 | | pagina 19