A.P. BUIJS
progressen" in de studie, het aantal „discipulen" nam af. Men verwachtte dat door de benoeming van
een flinke conrector de opgheresen swaricheden moghten werden geremoveert ende de schade
gerepareert. Petrus was slechts conrector-titulair, in feite was hij praeceptor. Hij had moeten beloven
twee jaar in Goes te zullen blijven. Zoals vermeld, vertrok Salomon Paludanus in 1657 en toen was de
bezetting van de school: rector Zacharias Silvius en conrector Petrus Surendonck.
De „reparatie" had tijd nodig, vooral de hoogste klassen, waar de rector les gaf, vertoonden duidelijk
de sporen van de slechte tijd: er waren zeer weinig leerlingen. Toen dan ook het contract van de stad
met rector Silvius in 1659 afliep, besloten Burgemeesters en Schepenen dit niet te verlengen, gezien
„de geringe dienst" die men van de rector had noghtans tot groote coste van de stad. Aan de stads-
rentmeester werd opgedragen om na 22 oktober 1658 egeene betaelinge aan den gemelten Heer Sylvius
te doen. Deze hoopte toch nog op continuering van zijn functie en bleef gewoon doorwerken. Het
stadsbestuur gaf hem toen tot 1 mei 1659 uitstel, maar toen moest hij weg. Hij kreeg 25 pond vl. voor
de verhuizing.
Petrus Surendonck stond als nieuwe rector voor de schier onmogelijke taak de school alleen te drijven.
In februari 1660 diende hij een verzoek in voor een tweede leerkracht. Ouders dreigden hun kinderen
van school te nemen en „elders te besteden". Toen werd besloten om toch maar een tweede man te
benoemen. Salomon Paludanus werd afgewezen zoals we eerder zagen en na veel zoeken werd een
zekere Mallekam op proef aangesteld. Mochten de verwaghte effecten ende vrughten uitblijven, dan zou
hij ontslagen worden. De onervaren man kreeg het moeilijk. De rector werd namelijk ziek. Hij moest
voor herstel enige tijd naar Holland. De arme Mallekam stond er dus alleen voor Hij vroeg om bijstand,
maar het stadsbestuur deed niets. Zijn vervanging voor Surendonck werd als „partikuliere versurginge"
aangemerkt, hetgeen betekende dat de rector die zelf moest betalen. Men liet zich aan de stadsschool
weinig gelegen liggen.
Toen in mei 1661 de rector genezen weer terugkwam, hield Mallekam het voor gezien. Er kwam wel
een andere conrector, maar die leverde meer problemen op dan nut voor de school. Beter ging het met
zijn opvolger, Godefridus Deys, die gouverneur was geweest van de nagelaten zoon van de heer Gilles
van der Nisse heer van Waerde. In 1667 nam hij een beroep als predikant te Waarde aan. Toen kreeg
Petrus zijn broer Elias als conrector naast zich. De school kwam tot bloei. De rector werd een gezien
burger van Goes: hij werd in 1666 lid van de Confrérie van de Edele Bussche, een elitair gezelschap
van schutters. Elias verkoos op den duur toch het ambt van predikant boven dat van schoolmeester en
hij nam in 1668 een beroep naar Calishoek (thans: 's-Heerenhoek) aan. Het familiebedrijf werd echter
voortgezet. De derde Surendonck trad aan: Jacobus, de nieuwe conrector.
Lang werkten deze broeders niet samen, want in 1669 vertrok rector Petrus Surendonck naar Dordrecht,
waar hij rector werd van de bekende Latijnse school daar. Later zou hij weer naar Zeeland terugkeren;
hij was van 1691 tot zijn overlijden in 1696 rector in Middelburg.
Jacobus werd nu rectoren zijn broer Johannes werd als conrector aangesteld. De Surendoncks hadden
op onderwijsgebied een goede reputatie.
Bijlage 1 vermeldt in schemavorm de loopbaan van enkelen van hen. De mobiliteit onder leraren was
blijkbaar groot in die tijd. Veel langer dan vijf jaar bleef niemand in dezelfde stad. Positieverbetering
en eventuele studiemogelijkheden voor de kinderen zullen wel een rol hebben gespeeld. Jacobus'
verblijf in Goes duurde niet lang, na nauwelijks een jaar vertrok hij naar Alkmaar.
Dat vond het stadsbestuur onbetamelijk en het weigerde hem zijn salaris over de zomervakantie uit te
betalen.
Na zijn vertrek besloot men voorlopig maar geen nieuwe rector aan te stellen. Conrector en praeceptor
zouden samen school houden vermits de slegte constitutie van tijden. En die constitutie zou, voor zover
de Latijnse school betreft nauwelijks meer verbeteren. Na het „Surendonck-tijdperk" was het met de
bloei van de school helaas gedaan.
22