DE GOESE LATIJNSE SCHOOL
colleges vielen meestal wel in de smaak; in deze tijd komen ook de eerste geleerde, meestal
natuurkundige genootschappen op.
11. De schoolorganisatie
De Latijnse school werd door de stedelijke overheid gesticht in 1592 en onderhouden. Stedelijke
verordeningen betreffende de school de zogenaamde schoolwetten of schoolordres, informeren ons
over de inrichting van het onderwijs. In de 16e eeuw was de school een basisschool, dat wil zeggen:
de kinderen leerden er lezen en schrijven en, zodra zij dat machtig waren, ook Latijn (32). De school
was verdeeld in zes klassen. Later, toen de school meer het karakter van vervolgschool kreeg, in vier.
De ordonnantie van 1681 spreekt van de „school" van de rector en van de „school" van de conrector,
die elk twee klassen omvatten. De eerste klas was de hoogste, de tweede klas de beginklas. Toezicht
op de gang van zaken op school werd uitgeoefend door vier curatoren: drie „heeren van de regeringe"
en een Goese predikant.
Twee maal per jaar, omstreeks Pasen en vlak voor de grote vakantie, woonden zij het examen bij dat
diende om te onderzoeken of de leerlingen naar een hogere afdeling of naar de universiteit konden
worden bevorderd. Leerlingen uit de hoogste klas hielden dan een Latijnse toespraak in de Franse kerk.
De besten werden met een prijs beloond. Zo is bekend dat in 1664 Cornelis Ossewaarde, Adolfus
Westerwijck, Gerardus Verbergh en Ratheus Eversdijck, die gereed stonden om met het uytgaan van
de vacantie uyt de triviale studiën tot de academie te werden gepromoveert een prijsboek kregen. De
Goese boekhandelaren Ramus Smytegeld en Geraard Peuteman leverden die (33).
De schoolwet van 1681 regelde in 20 artikelen de algemene gang van zaken op school. We noemen er
enkele (34):
Art. 1. Schooltijden zijn 's zomers 8-11 en 13-16 uur; 's winters wordt een half uur later begonnen.
Art. 3 De schooltijden beginnen en eindigen met gebed. De meester ziet toe op het gedrag van de
leerlingen, ook buiten school.
Art. 4 's Zaterdags is er catechismus-onderricht van 10 tot 11 uur.
Art. 6 Het geheugen van de leerlingen mag niet nutteloos vermoeid worden
Art. 7 Latijn is verplichte omgangstaal.
Art. 8 Wie Hollands spreekt of wie te laat komt krijgt een geldboete. Eenmaal per jaar wordt de
boetenpot door de leerlingen verteerd.
Art. 11 Vakanties: 3 weken rond Pasen en 3 weken tegen de Kermis.
Art. 12 Vrij van school: een week rond Kerstmis en een week rond Pinksteren en bovendien elke
dinsdag- en zaterdagmiddag.
Verder waren er bepalingen over schoolverzuim, schoolgeld, kopen van boeken en verwarming van de
school in de winter.
De rector genoot een jaarsalaris, dat was vastgelegd in een contract voor een of meerjaren. Daarbij
kwamen enkele emolumenten. Zo kreeg hij het grootste deel van het door de leerlingen betaalde
schoolgeld (of minerval), de rest kreeg de conrector. Verder had hij vrij wonen en kreeg hij vergoeding
voor de kostjongens, dat waren kostschoolleerlingen, die verbleven in kamers boven de leslokalen in
het schoolgebouw en die bij hem in de kost waren. Vrijstelling van accijns op bier en wijn werd ook
vaak verleend. Aan het lectoraat was ook een toelage verbonden. Toch was zijn economische positie
zwak, evenals die van de predikanten die ook tot de klasse der intellectuelen behoorden. Ysbrand van
Hamelsveld schreef in 1791 over de Eerwaarde orde van bedienaren van den godsdienst en leeraaren
des volks (35). Deze stand was gekenmerkt door een aureool van waardigheid, grote geslotenheid en
25