W. DE VRIES
Grafiek 2
Herkomst van jongedochtersbij gereformeerde huwelijken, 1700-1810
zijn diegenen van wie geen burgerlijke staat is vermeld ook gerekend als niet eerder gehuwden. De
verschillende percentages kunnen we ook nog vergelijken met het aantal „autochtonen" die voor het
eerst in Goes in het huwelijk traden.
Wanneer we de op deze manier bewerkte gegevens uit het gereformeerde huwelijksregister bekijken,
valt allereerst op dat het percentage „buitenstaanders" bij de mannen hoger is. Met name uit het
„buitenland" en „de rest van Nederland" komen relatief weinig vrouwen. Het relatief hoge percentage
„autochtone" jongedochters kan wijzen op de gewoonte om te huwen in de woon- of geboorteplaats van
de vrouw. Verschillende auteurs gaan uit van deze gewoonte bij het verklaren van de migratieomvang.
Verder zien we dat bij „hoogtepunten" het aandeel van hen die van verder af komen, groter is. Vanaf
ongeveer 1750 stijgt bij de vrouwen het aantal jongedochters die van veraf komen.
De cijfers die berekend kunnen worden uit het ondertrouwregister voor de schepenen (zie bijlage 2)
geven een veel grilliger beeld. Dit kan te maken hebben met het kleine aantal, waardoor relatief kleine
wijzigingen voor de procentuele verdeling grote gevolgen hebben. Het aantal op deze manier gesloten
huwelijken neemt zelfs naar het eind van de 18de eeuw nog verder af. Wel kunnen we zeggen dat het
aantal buitenlanders relatief groter is dan bij de in de gereformeerde kerk gesloten huwelijken.
Terwijl de huwelijksregisters gegevens bevatten van zowel hen die zich in Goes vestigden als van hen
die zich na hun huwelijk elders vestigden, kunnen we er bij het poorterboek globaal van uitgaan dat we
te maken hebben met „echte immigranten". Het poorterschap had immers alleen maar nut als men van
de rechten die die status met zich meebracht, gebruik wilde maken. Wel moeten we er rekening mee
houden dat het aantal immigranten dat de poorterseed aflegde, in de loop van de eeuw is afgenomen
omdat het poorterschap steeds minder betekenis kreeg.
36