ONTWIKKELING PERCELEN IN DE MOOLHOEK TE SINOUTSKERKE door J.W. Minnaard 1. Inleiding Een bult in het lage, drassige land, waarop huisjes en knotwilgen bijeendrommen in een orgie van landelijke rust en alledaagse stilte (1). Aldus de typering van het dorp Sinoutskerke in een van de weinige publikaties over de Poeldorpen, 's-Heer Abtskerke, Sinoutskerke en Baarsdorp. De geringe belangstelling voor deze dorpen, doorbroken door Harthoom met de publikaties over Baarsdorp (2), vindt zijn oorsprong wellicht in de ogenschijnlijk wat vlakke geschiedenis. Met name Sinoutskerke kan niet terugzien op een kasteel, beroemde ridders, veldslagen. De bestaande publikaties gaan dan ook vooral over de in 1906 gesloopte kerk en toren (3). Opmerkingen over de aard van de cultuurgrond rond Sinoutskerke, Laage Grazige Weilanden, genaamd de Poel, zijn zeldzaam. De totaaloppervlakte van de heerlijkheid Sinoutskerke wordt in 1750 weergegeven als 1149 gemeten 127 roeden. In 1846 is dit volgens van der Aa 451 bunder (4). Dan verschijnt, aan de vooravond van het verdwijnen van het middeleeuwse landschap rond Sinoutskerke door de ruilverkaveling, in 1971 het standaardwerk van Dekker over Zuid-Beveland (5). Dit boek handelt, in tegenstelling tot de meeste hiervoor aangehaalde artikelen, juist wel over de geografische ontwikkeling van het Zuid-Bevelandse landschap en de invloed van het menselijk handelen hierop. Volgens Dekker is het feit, dat het oorspronkelijk verkavelingspatroon in het centrale deel van Zuid-Beveland (Brede Watering Bewesten Yerseke) tot dan toe bewaard was gebleven sinds de middeleeuwen, de oorzaak dat de ligging van de wegen, de loop van de watergangen en de vorm van de percelen in het terrein zelf nog bestudeerd konden worden. Dit is bepalend geweest voor de geografische keuze van zijn onderwerp. Waar Dekker spreekt over het verdwijnen van een bron voor onze kennis van het oude Zuid-Beveland, nl. het oorspronkelijk landschap, doen kort na het ver schijnen van zijn werk, V.d. Made en Van Oosten-Snoek nog een poging om het gebied van de Poel te vrijwaren voor de ruilverkaveling (6). Juist in de beperktheid aan publikaties over de heerlijkheid Sinoutskerke en de schijnbare eenvoud van haar ontwikkeling, lag de uitdaging voor een historisch geografische studie van de individuele percelen in de Moolhoek binnen deze oude heerlijkheid. Als invalshoek is, evenals door Hoogerhuis et.al. bij het samenstellen van de Kadastrale Atlas van Zeeland 1832, het jaar 1832 gekozen (7). Bij de eerste kadastrale registratie wordt het terrein niet alleen nauwkeurig opgemeten, maar ook worden de percelen in kaart gebracht met een beschrijving van de aard, de waarde en de eigenaars. In het onderhavige artikel wordt, uitgaande van 1832, enerzijds een terugblik geworpen op de ontwikkeling van percelen en eigenaars in de voorgaande eeuwen en anderzijds de ontwikkeling van de percelen van 1832-heden aan een onderzoek onderworpen. 2. Vorming van de Moolhoek De Moolhoek maakt al sinds de 16e eeuw deel uit van de parochie en heerlijkheid Sinoutskerke. Deze heerlijkheid, in het geografisch hart van Zuid-Beveland, ontstond in het centrale deel van de Poel, gevormd tijdens de Duinkerken-II transgressie en in omstreeks 1150 bedijkt door de ringdijk om het oude Zuid-Beveland. De laagliggende, uit zware klei bestaande poelgronden, werden volgens Dekker (8) gevormd door opslibbing van klei op het veen gedurende de periode dat Zeeland weer één was met het water (3e tot 8e eeuw na Christus). In en langs de kreken, die onder invloed van eb en vloed 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1990 | | pagina 49