JOHAN SMITS dus een voortdurend gevaar voor aanvallen uit koningsgezind gebied en zelfs voor plunderingen door eigen troepen. Aan een goede defensie bleef dus gebrek. Een probleem vormde het krijgen van reguliere troepen. Die waren elders hard nodig en de oorlogskas van de opstandige gewesten was vaker leeg dan gevuld. Het instellen van een soort dienstplicht was in die situatie een aardige noodoplossing. Zo zien we dat in 1579 het opstandige gezag de volksmilitie op Zuid-Beveland opnieuw organiseerde. Jonkheer Blois van Treslong, de burgemeesters en regeerders van Goes en de Edelen van Zuid- Beveland of hun vertegenwoordigers kregen van de Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland opdracht om een reglement op te stellen (5). Men gebruikte nu ook voor het eerst de benaming ..landwacht". Typerend voor de gang van zaken tijdens de beginjaren van de Tachtigjarige Oorlog is dat men de oprichting van de landwacht legitimeerde door te wijzen op de bovengenoemde brief van Requesens uit 1576. Ook in dit geval bestreed men Koning Filips met gebruikmaking van privileges die in de beginperiode van zijn regering waren gegeven. 3. De organisatie van de landwacht De landwacht moest, zo blijkt uit de resolutie waarmee ze in 1579 werd opgericht, bestaan uit 14 vendels (6). Iedere gezonde man tussen achttienen zestig jaar moest erin dienen. Wel hoefde per gezin zich slechts één persoon beschikbaar te stellen. De vendels werden per doip georganiseerd. Veel plaatsen waren te klein om zelf een vendel te vormen. Deze mochten samen met een ander dorp een vendel oprichten, leder vendel stond onder leiding van een kapitein. Deze werd bijgestaan door drie officieren, een luitenant, een vaandrig en een sergeant. Deze functionarissen waren over het algemeen dorpsnotabelen. De manschappen waren in rotten verdeeld en stonden ieder onder toezicht van een rotmeester, die vaak ook korporaal genoemd werd. De officieren van de vendels werden op de „monsteringe" door de superintendent aangewezen, weigeren mocht niet! Deze superintendent was de commandant van de landwacht als geheel. Dit betekende niet alleen dat hij als aanvoerder optrad als er onraad was. maar ook dat hij zijn ondergeschikten gerechtelijk kon vervolgen. Het college van burgemeesters en schepenen van Goes, aangevuld met de 4 gecommiteerden van het eiland, trad hierbij op als schepenbank. Men had hiermee de hoge en lage rechtspraak in zaken die de landwacht betroffen. Dit tot ergernis van Middelburg, dat immers de hoge rechtspraak over Zuid-Beveland in handen had. In 1601 eiste Middelburg bijvoorbeeld enige gevangenen van de superintendent op, maar Goes baseerde zich op een akte van de Prins en leverde er slechts één uit (7). Meestal werd de functie van superintendent gecombineerd met de functie van baljuw van de stad Goes. Voorde eerste commandant van de landwacht, jhr. Aemout van Haemstede, gold dit nog niet. Hij werd trouwens niet met de term superintendent, maar met de titel "colonel en capitein-generaal over den eilande van Zuid-Beveland" aangeduid. Ook tussen 1629 en 1640 waren de baljuw en de superintend ent verschillende personen. Er gold toen, in een poging familieregering tegen te gaan, een uitdrukkelijk verbod op de combinatie van deze functies. Bovendien werd vastgelegd dat de superintendent op het platteland moest wonen, te Biezelinge (8). De superintendent werd bijgestaan door twee sergeanten majoor. een voor het Oost-kwartier en een voor het West-kwartier. Over het algemeen moest die van het West-kwartier te Biezelinge wonen en die van het Oost-kwartier te Krabbendijke. Deze sergean ten-majoor stonden dus hoger in rang dan de kapiteins van de vendels. Dit blijkt ook uit hun benoemingsprocedure. Zowel superintendent als sergeanten-majoor werden namelijk door de Prins benoemd uit een voordracht van drie personen door burgemeesters en schepenen van Goes en de vier gecommitteerden van het platteland, het college dat allerlei zaken behartigde die het eiland en vooral haar defensie aangingen (9). Steeds werd deze voordracht persoonlijk door de secretaris van Goes aan de Prins overhandigd, soms vergezeld van een van de schepenen. Zo reisde in 1632 secretaris Van Stapelen naar Amsterdam om de voordracht over te brengen. Hij gebruikte de reis meteen om in Amsterdam het noodt ge koper te kopen tot zes metale stukjes kleine kanonnen) voor 'slands wachten (10). Tot slot was er nog de functie van provoost. Deze mocht boetes die de landwacht betroffen executeren en op voordracht van de superintendent of de kapiteins van de vendels mensen naar 's gravensteen in Goes voeren. 68

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1990 | | pagina 70