JOHAN SMITS
De redoutendie op Zuid-Beveland gebouwd zijn waren niet identiek. Er zijn verschillende, afwijkende
bestekken bewaard gebleven (16). Een aantal kenmerken hebben de daar vermelde redouten gemeen
schappelijk. Ze waren allemaal van steen, goed gefundeerd en van sterke muren voorzien. Ze waren
bijna vijf meter in het vierkant en op de begane grond hadden ze vier blinde muren. Hierboven
bevonden zich nog een of twee verdiepingen en een dak. De redouten hadden een deur op de eerste
verdieping, die met een losse trap toegankelijk was. Ieder redout had in de bovenste verdieping een of
twee uitstekende sintenelhuisjes. Verder hadden de redouten ook allemaal een haard, die met turf
gestookt werd.
Dit was niet alleen als verwarming bedoeld. Men kon met het vuur uit de haard ook de vuurbakens
ontsteken. Bovendien was het handig om vuur ter beschikking te hebben omdat het roer, een klein
musket dat de landwacht gebruikte, in die tijd meestal voorzien was van een zogenaamd lontslot. Bij
het afdrukken werd dan een brandend lont in de de kruitpan gedrukt. Vandaar de uitdrukking „lont
ruiken" als er onraad vermoed wordt. De bemanning kon zich verdedigen door te vuren uit de
schietgaten in de verdieping(en) en in de sintenelle(n). Bij een bepaald type redout stak de bovenste
verdieping aan alle zijden iets over. In het hierdoor ontstane overstek had men luiken gemaakt, van
waaruit men kon vuren of gloeiend pek naar beneden gieten.
De redouten werden allemaal gebouwd op plaatsen waar schepen aan mochten meren. De superintend
ent had deze plaatsen aangewezen. Buiten deze plaatsen mochten geen schepen het eiland bezoeken of
verlaten. De wachtposten waren namelijk niet alleen bedoeld om vijandelijke aanvallen tijdig waar te
nemen, maar ook om het in- en uitgaande verkeer scherp in de gaten te houden. Zo hadden de wachten
instructie om verdachte schepen te doorzoeken. Als schippers tegenwerkten werd hun schip als „goede
prijs" verbeurd verklaard, waarbij één derde deel van de opbrengst voor de aanwezige wachten was en
de rest voor de superintendent. Verder moest men er op letten dat ieder die aan land kwam een geldig
paspoort bezat. Van de soldalen, uitheemsche bedelaars, vagabunden ende diergelijcke niet dagelijcks
verkerende die het eiland binnen kwamen of verlieten moesten ze dagelijks lijsten opmaken plus
zoveel afschriften als er „ordinaris veren" waren. Zodoende kon men dagelijks bepalen hoeveel
vreemdelingen er op het eiland waren en kon men de wachten daer naer sterck maecken soo daer
wanraet valt. Ook was er een artikel dat de wachten verbood om meer soldaten van de Prins toe te laten
dan dat de wachten sterk waren. Men had in die tijd soms evenveel last van de eigen troepen als van
de troepen van de vijand. De bepaling uit de oprichtingsakte van 1579 dat de landwacht bedoeld was
om het eiland te beschermen tegen „alle invasien" was geen loze kreet!
De bezetting van een redout bestond uit een rot, ongeveer acht man, onder leiding van de rotmeester.
Elke avond werd de wacht, begeleid door trommelslag, afgelost. De officieren van het vendel hadden
tot taak om regelmatig de wacht te controleren. Zelf liepen ze geen wacht. In geval van onraad moesten
de wachten alarm slaan door twee vuurbakens te ontsteken. Naast ieder redout stond namelijk een paal
waarin een soort lantaarns of mogelijk korven met brandend pek gehangen konden worden. Het alarm
moest dan vervolgens door de wachten van andere redouten worden overgenomen door één vuurbaken
te ontsteken. Ook door het luiden van de kerkklokken werd het alarm doorgegeven. Op die manier was
binnen korte tijd het hele eiland gealarmeerd en wist men in de omliggende dorpen waar een landing
van de vijand plaatsvond. Ook het afschieten van een roer gold als een alarmteken. Binnen de dorpen
werden de vendels dan letterlijk opgetrommeld.
De schildwachten bevonden zich op de bovenste verdieping van het redout of bij de sintenellen die op
de dijk stonden. Ook liep men regelmatig wacht tussen twee redouten in. Om een onverhoedse overval
te voorkomen maakte men gebruik van een wachtwoord dat elke dag wisselde. De kapiteins van de
vendels moesten iedere dinsdag (marktdag in Goes) de wachtwoorden voorde komende week op gaan
halen bij de superintendent thuis of bij een van de sergeanten-majoors. Deze overhandigden ze in een
verzegelde enveloppe, die de kapiteins zorgvuldig en geheim moesten bewaren. Elke avond werd aan
het rot dat de wacht ging aflossen het nieuwe wachtwoord door de kapitein medegedeeld.
72