JOHAN SMITS 5. „Goede crijspolicie regiment", de handhaving van de tucht Reeds in de oprichtingsakte van de landwacht wordt vermeld dat de commandant over de vendels „goede crijspolicie regiment" moest houden (17). Aanvankelijk gaf dit de nodige problemen. Het aantal ongehoorzamen was groot. Een probleem vormde de onduidelijkheid over de vraag wie deze ongehoorzamen moest berechten. Superintendent Wolfert van Borsele diende dan ook in 1582 een verzoekschrift in bij de Prins. Hij vroeg om het aanstellen van de burgemeesters en schepenen van Goes met de gecommitteerden van het eiland als rechtsprekend college voor alle zaken die de landwacht betroffen. De Prins deed dit inderdaad. Hij legde bovendien Wolfert van Borsele op zijn salaris van zeshonderd ponden van veertig groten nog eens honderd ponden toe om twee paarden te onderhouden. Zodoende kon hij samen met zijn lijfknecht de wachten beter kontroleren en wist Zuid- Beveland waar de belastingcenten bleven (18). Er bleef een register van sententien bewaard dat de naam draagt „rolle van den superintendent" (19). Het loopt, met hiaten, over de jaren 1622-1748 en bevat (alle?) officiële veroordelingen van leden van de landwacht over die periode. Het register is erg informatief over het reilen en zeilen van de landwacht, hoewel het uiteraard een wat negatief beeld geeft over het functioneren van de landwacht. Talloos waren de veroordelingen van personen die niet op de wacht kwamen. Enkelen weigerden, waarschijnlijk principieel, om wacht te lopen. Dat kunnen katholieken geweest zijn. Van een stadswachtplichtige weten we het zeker. In 1624 verloor namelijk de puissant rijke, maar katholieke mr. Jacob van Baerlant zijn Goese burgerrechten. Hij had, evenals enkele anderen bij de vijand een „acte van neutraliteijt" verkregen. Hij meende op grond van deze neutraliteit geen wacht te kunnen lopen. Mennonieten (Doopsgezinden) behoorden niet tot de veroordeelde weigeraars. In het archief van de stad Goes bevinden zich namelijk lijsten van Mennonieten en weduwen die de plicht om wacht te lopen afkochten (20). Af en toe kwam het voor dat hele groepjes niet op de wacht kwamen. Soms zelfs daagde een heel rot, inclusief de rotmeester niet op en bleef het redout onbewaakt. Men krijgt hierdoor de indruk dat er nog al wat weerstand tegen de dienst bij de landwacht bestond. Ook de dorpsnotabelen gingen niet geheel vrijuit. In 1630 werd Jan Jacobszoon Oostdijcq uit Baarland tot veertien dagen op water en brood veroordeeld alzoo de gedaagde op den 26en februari 1630 als waneer daer alarm op Everinge is geweest, den trommel staande in den dorpe van Baerlant alarm, de clocke insgelijcx alarm luydende, hem niet en heeft te sijne waert gedacht eens op te staen uuyten bedde omme beneffens sijne medeparochianen bij de compagnie van Baerlant hem te vervougen ende die van Evering sijnde den vyant daer airede gelant tot hulpe te trekken, nietjegenstaende de gedaagde binnen den dorpe wonende ende hij van eerste behoort te sijn, sijnde een wethouder van de plaetse, die andere met een goet exempel behoorde voort te gaan. Crijn Stoffelszoon, ook een schepen van Baarland kreeg de zelfde straf. Bij een grote aanval vanuit de Polder van Namen in 1631 bleek dat de heldhaftigheid van verschillende landwachten beperkt was. Marinus Pieterszoon Verburg, Abraham Jan Meeuszoon en Andries Stoffelszoon uit Wemeldinge werden veroordeeld omdat ze hun eigen goederen hadden weggemend in plaats van zich bij hun vendel te voegen. Abraham Jan Meeuszoon was zelfs met vrouw, kinderen en goederen naar Goes gereden en keerde pas 's avonds terug. Gerrit Francke werd veroordeeld omdat hij met een „slechte piek" aan de dijk was verschenen, terwijl hij op een roer was gesteld. Bovendien had hij tegen de provoost gezegd: Segt den superintendent dat hij mijn gaclt kust. Dit leverde hem acht dagen op water en brood op. Hij kocht het overigens af met twintig schellingen Vlaams voor de armen van Goes. Ook Pieter Corneliszoon en Hubrecht Rijn kwamen niet opdagen. De eerste vluchtte met zijn goederen en de tweede mende de hele dag, samen met een knecht die ook veroordeeld werd, zijn vruchten van het veld. Verder werden er na deze aanval mensen veroordeeld van de vendels van Heinkenszand, Kloetinge, Kattendijke, Kapelle en Biezelinge. Ook de kapitein Nicolaas Janszoon Serelsdorp, die onvindbaar was tijdens het alarm, werd ter verantwoording geroepen. De vervolging door de superintendent ende provoost had in dit geval echter nog een staartje. 74

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1990 | | pagina 76