DIENSTPLICHT AAN DE DIJKEN
6. De landingen op het eiland
Hoewel bij het bestuderen van de bronnen vast niet alle landingen van koningsgezinde troepen werden
teruggevonden kan toch wel gesteld worden dat ze veelvuldig voorkwamen en dat ze voor de
eilandbewoners erg vervelende gevolgen hadden. De hiernavolgende chronologische opsomming van
de gevonden gegevens zal dit illustreren.
In 1595 werden de Staten van Zeeland in kennis gesteld van een aanslag op Zuid-Beveland. Verder heb
ik over deze aanslag geen gegevens gevonden. Enige jaren later, op 16 april 1598, kwam er een bericht
van de stadhouder bij de Staten binnen dat de vijand in Antwerpen en Mechelen veertig grote schepen
had klaar liggen om Zuid-Beveland binnen te vallen. Men stuurde daarop oorlogschepen ter beveili
ging. Kennelijk vond de invasie daadwerkelijk plaats, want Goes vroeg in december van dat jaar
toestemming aan de Staten om een bede over het eiland te mogen heffen wegens ontvoerde mensen.
Op acht februari 1599 vroeg Goes zelfs om extra soldaten ter beveiliging van het eiland. Goes moest
zoveel vluchtelingen uit de kustdorpen onderhouden dat het voor de stad alleen niet meer op te brengen
was.
In september 1602 werd er in de Staten van Zeeland vergaderd over een Spaans plan om Zuid-Beveland
binnen te vallen. Op 8 mei 1603 landden inderdaad Spanjaarden met een sloep bij Krabbendijke. Zoals
zo vaak kwamen ze van het Land van Hulst. Eén persoon werd gedood en enkele werden gevangen
genomen. Kapitein Evertsen ondernam niets met zijn oorlogschip dat daar in de buurt lag, al waren de
Spanjaarden lange tijd bezig hun sloep over het slik te trekken, zo beklaagde Goes zich in de
Statenvergadering. Kapitein Evertsen moest zich daarop bij de fiscaal, een krijgstuchtelijke functiona
ris van de admiraliteit, verantwoorden. In het najaar van 1604 werden vervolgens Yerseke en
Yersekedamme geplunderd. Men hield er aardig huis, want deze parochies kregen op hun verzoek
jaren achtereen vrijstelling van de dubbele honderdste penning. De zuidzijde van het eiland moest het
in deze periode eveneens zwaar ontgelden, want deze streek kreeg sinds 1605 enige jaren vermindering
van de honderdste penning wegens de verbrande en desolate huizen aldaar.
Ook in 1627 moeten er landingen plaats gevonden hebben. Dit weten we omdat daar enige jaren later
in beraadslagingen van de Staten naar verwezen werd. In 1633 namelijk, hielden de Staten de
„demolitie" sloop) van het fort Hoogerwerf (een opwas ten westen van Ossendrecht) tegen en drong
men zelfs aan op versterking, omdat anders de haven van Zandvliet open zou komen te liggen, van
waaruit de vijand Zuid-Beveland gemakkelijk met sloepen aan zou kunnen vallen. Bovendien, zo
verhalen de Staten-Notulen, werd het fort door de vijand als een retraite gebruikt toen ze het eiland
vanuit Brabant aanvielen, zoals in 1627 helaas maar al te duidelijk was gebleken. Kennelijk was het
fort in de tussenliggende jaren van eigenaar verwisseld en had het een belangrijke rol bij de beveiliging
van Zuid-Beveland gekregen.
In 1628 landden er drie sloepen op Borssele. De hoeve van wijlen Cornelis Adriaanszoon Boomgaard
werd in brand gestoken, terwijl de soldaten die er gelegerd waren niets ondernamen. Dit zal wel met
hun geringe sterkte te maken hebben gehad, want Goes vroeg hierna bij de Staten om meer troepen. In
1630 was er alarm te Everinge. Door de bovengenoemde affaire met de schepenen van Baarland weten
dat er ook daadwerkelijk een landing plaats vond. Ook de grote landing van het jaar 1631 is hiervoor
reeds aangehaald. Uit de resoluties van Goes leren we dat er in 1635 minstens twee landingen geweest
zijn. De tweede maal werd er een inwoner van Kruiningen ontvoerd. De vijand kwam van Hulster
ambacht, want men merkt op dat de vijand de vrijpolders aldaar misbruikt had. Vrijpolders zullen een
soort gedemilitariseerde zones geweest zijn.
In 1639 was er ondermeer alarm te Biezelinge. Van de baljuw en de schepenen van Baarland kwam een
treurig bericht binnen bij de Staten van Zeeland. Men meldde dat de vijand, die van Hulst kwam, nu
77