HET MUSSENGILDE TE OVEZANDE
bepalingen die daarop volgen, zijn die uit het plakkaat van 1773 alle vrijwel woordelijk overgenomen.
Er was daarnaast echter een zeer belangrijke uitbreiding, namelijk de verplichting tot het doden van
mussen. De daarop betrekking hebbende bepalingen behelzen, in het kort weergegeven, het volgende:
De besturen van de plattelandsgemeenten, met uitzondering van de besturen van de gemeenten in de
moeren van Schouwen, zijn verplicht, voorlopig voor twee jaar, de inwoners de volgende omslag op
te leggen:
- In de eilanden Zuid-Beveland, Schouwen, Duiveland, Tholen, Noord-Beveland, Wolphaartsdijk en
Oost-Beveland moeten voor ieder paard dat in de landbouw wordt gebruikt, 25 gevederde mussen
worden opgebracht. Voor Walcheren wordt dit aantal op 10 gesteld.
- Twee naakte mussen of twee eieren zullen voor één gevederde mus worden gerekend.
- De ingezetenen die geen boer zijn, maar toch meer dan een gewone arbeider, moeten worden
aangeslagen voor tenminste 10 en ten hoogste 20 mussen.
- Voor iedere mus die minder wordt ingeleverd dan hiervoren vermeld, zal een boete moeten worden
betaald van 1 groot Vlaams (een halve stuiver).
- Omdat het nuttig kan zijn ook mollen te bestrijden, zal elke mol die ingeleverd wordt voor twee
mussen worden gerekend.
De afgekondigde maatregelen waren nu dus drieërlei:
1Verplichting tot verstoring en uitroeiing van nesten van eksters, kraaien, Vlaamse gaaien, kauwen
en valduiven.
2. Toekenning van premies voor het vangen van onder 1 genoemde vogels die al zijn uitgevlogen.
3. Verplichting tot het doden van mussen.
Naar later zou blijken waren ook nu weer de genomen maatregelen niet afdoende ter bereiking van het
beoogde doel. Daarvoor zijn naar mijn mening de volgende oorzaken aan te wijzen. De onder 1
genoemde verplichting werd ontkracht door toekenning van de premies die bij 2 zijn genoemd.
Immers, verstoring en uitroeiing van nesten voorkomt dat er volgroeide vogels zijn (het doel waar alles
om draait), maar houdt tevens in dat geen lucratieve premies kunnen worden verdiend. Daarin ligt naar
mijn mening voor een groot deel de mislukking van de maatregelen besloten. Ditzelfde geldt uiteraard
ook voor de sinds 1712 in de plakkaten afgekondigde maatregelen.
Voorts kon, in een tijd waarin een lokale administratieve organisatie op de dorpen nauwelijks bestond,
de onder 3 genoemde verplichting van zo'n groot aantal inwoners niet worden afgedwongen.
Bovendien kwam daar de onwil van de schouten om op te treden nog bij, al genoemd in de
Statenvergadering van 10 december 1767. Die onwil zal niet weinig versterkt zijn door de plicht om
de premies voor te schieten. De in het plakkaat van 3 mei 1773 toegezegde rentevergoeding spreekt in
dat verband duidelijk voor zich. Genoemde problemen zullen ook in die tijd wel zijn onderkend, maar
de opgelegde verplichtingen bleven van kracht.
Waarschijnlijk omdat ook deze publikatie niet het gewenste effect had. namen verschillende plaat
selijke besturen nu zelf maatregelen. Het gemeentebestuur van 's-Heer Abtskerke bijvoorbeeld ging in
mei 1818 over tot de oprichting van een mussengilde, met de verplichting voor gezinshoofden tot het
doden en inleveren van mussen. (11) De bepalingen van het gildereglement zijn duidelijk aan de
provinciale publikatie van 1806 ontleend, zonder dat deze echter wordt genoemd.
Eveneens in 1818 werd door Provinciale Staten een geheel nieuw „Reglement op het weren van
schadelijk gevogelte" vastgesteld. Zie afbeelding 1. Daarmee werd een nieuwe weg ingeslagen. De
sinds 1806 bestaande plicht tot het inleveren van mussen werd in de provinciale voorschriften
afgeschaft, evenals de al uit 1712 daterende premies op het doden van andere schadelijke vogels. Wat
bleef was de verplichting om nesten van eksters, kraaien, kauwen, Vlaamse gaaien, woud- of valduiven
en mussen uit te halen. Dit reglement, dat op 1 januari 1819 in werking trad. werd in 1820 voor twee
jaar verlengd. Tevens werden daarbij de reigers als te bestrijden vogels opgenomen. In 1822 werd het
reglement voor onbepaalde tijd van kracht. (12) Wanneer het is afgeschaft is mij niet bekend, maar later
werden in veel gemeenten plaatselijke verordeningen op het weren van schadelijke vogels vastgesteld
en kwamen mussengilden in opmars.
83