P.S.G. RAAS baldadigheid, die, waren ze in leven gebleven, zeer vele insecten zouden hebben verslonden en derhalve onschadelijk gemaakt. In de Goessche Courant van 21 juli 1865 wordt, in een ingezonden stuk dat ondertekend is met „geen lid van eene musschen-club", het artikel in de Landbouw-Courant met instemming aangehaald. De schrijver wenste dat die vereenigingen van landbouwers (liever kortzigtige en onverstandige musschen-moordenaars) in hunne vergaderingen zich eens bedaard die Landbouw-Courant lieten voorlezen, voorzeker zou dit den ijver temperen en velen zich schamen. Na berekend te hebben hoeveel (schadelijke) rupsen wel door de mussen worden opgegeten, besluit hij zijn stukje met de vraag of na zijn berekening hun feestmaal op de lijken dier nuttige beestjes nog wel lekker zou smaken. Aan dat laatste hoeven we niet te twijfelen; men bleef met lust op mussen jagen en met genoegen de vergaderingen met feestmaal bezoeken. 3. Het mussengilde te Ovezande Ontstaan Na inwerkingtreding van het provinciale reglement op 1 januari 1819, waren de overheids voorschriften op de wering van schadelijke vogels in het algemeen beperkt tot het uithalen van nesten van eksters, kraaien, kauwen, Vlaamse gaaien, woud- of valduiven en mussen, waar in 1820 nog de reigers bijkwamen. Waarschijnlijk bleef ook dit voorschrift voornamelijk een dode letter. Toch moet de behoefte geleefd hebben iets te doen tegen de schadelijk geachte vogels die men zag als bedervers van de oogst. Wellicht won de overtuiging veld dat lokale voorschriften meer kans op succes hadden dan die welke door een hoger bestuur werden opgelegd. Het is niet duidelijk of er in de eerste helft van de negentiende eeuw al veel mussengilden (al dan niet verplicht) waren. Later zien we in ieder geval zowel de plaatselijke overheidsreglementen als de mussengilden in aantal toenemen. In onderling overleg ontwierpen een aantal gemeentebesturen in 1858 een Verordening tot het voorkomen der vermenigvuldiging van schadelijk gevogelte. In Ovezande kwam deze verordening in de gemeenteraad ter sprake op 8 oktober 1858. (21) De burgemeester werd gemachtigd het ontwerp in „de daartoe te houden vergadering van burgemeesters en secretarissen te accepteren." Al op 24 december 1858 stelde de gemeenteraad de verordening vast, met wijziging van het bedrag der minimum-boete in 0,50 in plaats van 1,-. Deze wijziging werd op last van gedeputeerde staten ongedaan gemaakt, waarna de definitieve versie op 7 januari 1859 werd vastgesteld en 23 januari 1859 afgekondigd (zie afbeelding 2). (22) De strekking van deze verordening is dezelfde als van het provinciaal reglement uit 1818. In het feit dat in laatstgenoemd reglement de mussen wel als schadelijke vogels zijn aangemerkt, maar in de gemeentelijke verordening niet, kan de oorsprong van ons gilde gelegen zijn. Immers, nog in hetzelfde jaar 1859 werd het mussengilde opgericht. De bepalingen van het toen vastgestelde reglement, komen, samen met die uit de ge meentelijke verordening, op een kleinigheid na, overeen met de bepalingen uit het provinciale reglement uit 1818. Met andere woorden: de provinciale voorschriften waren nu gesplitst in een plaatselijke verordening en een (vrijwillig) reglement. Het reglement van 1859 In het „Reglement op het musschengilde te Ovezande", vastgesteld op 28 december 1859 (zie bijlage 1), staat het doel van het gilde duidelijk omschreven, namelijk: eene jaarlijksche opbrengst van een bepaald getal musschen of ook van die schadelijke gevogelten en gedierten, welke hierna daarmede gelijk gesteld worden. Elke inwoner van de gemeente die een eigen middel van bestaan had, kon lid worden tegen een contributie van 0,50 per jaar. Elk lid had de verplichting jaarlijks een aantal mussen bij één der boekhouders in te leveren. Had men geen of slechts twee paarden, dan moesten minimaal 30 mussen worden ingeleverd. Een boer met meer dan twee paarden was verplicht voor ieder tuig paarden 25 mussen op te brengen. Voor de andere schadelijke gevogelten en gedierten was een omrekeningsfactor bepaald als volgt: 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1990 | | pagina 88