A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT
aloude karakter van streekcentrum verloor, integendeel, de stad bleef het middelpunt van de Beve-
landen, niet alleen op ekonomisch maar ook en misschien wel vooral op cultureel en sociaal gebied.
In Goes bleven de bedrijven gevestigd die ten nauwste met de agrarische sector waren verbonden,
zoals de graan-, kunstmest- en veehandel en. niet te vergeten, de veilingvereniging „Zuid-Beve-
land"die rond 1965 aan zo'n honderdvijftig mensen werkgelegenheid bood.
De vele winkels in de stad bleven net als vroeger mensen van ver buiten Goes aantrekken. De scho
len voor lager, middelbaar en beroepsonderwijs, de instellingen op het gebied van de medische en
sociale zorg, de vele (semi-)overheidsdiensten en de culturele organisaties vervulden voor de Beve-
landen als geheel een uitermate belangrijke sociale functie. (3)
De snelle groei van de stad had ingrijpende gevolgen voor de ruimtelijke ordening. Veranderingen
in de infrastructuur en de realisatie van een aantal uitbreidingsplannen zouden het aanzicht van Goes
veranderen. Onmiddellijk na de oorlog werden in Goes-West (de Zeeheldenbuurt) en Oost (bijvoor
beeld de Van Melle- en P.C. Quantstraat) vele nieuwe woningen gebouwd. In de jaren zestig - het
tijdvak van de vaak overspannen verwachtingen op verschillende terreinen - maakte het gemeente
bestuur wilde plannen die het echter slechts in zeer bescheiden mate verwezenlijkte. Ten zuiden van
de spoorlijn werd in de loop van enkele jaren een nieuwe woonwijk aangelegd. Te zelfdertijd
werden de vele bouwvallige panden in Goes-Noord (Ossehoofdstraat, Eversdijkstraat en Smalle-
gangesbuurt) gesloopt.
De bouw van honderden nieuwe woonruimten kon overigens de schrijnende behoefte aan woningen
niet bevredigen. In 1955 stuurde de gemeenteraad een nota naar de Tweede Kamerfracties waarin
gewezen werd op de woningnood in de stad. Tien jaar later kampte de stad nog steeds met een
enorm huizentekort. (4)
Organisatorische veranderingen
De overgang naar een verzorgingsstaat had niet alleen tot gevolg dat de armoede onder grote delen
van de bevolking minder ernstig werd, maar ook dat steeds meer mensen zich wisten te ontworstelen
aan de greep van de traditionele filantropie. De (plaatselijke) overheid nam een steeds groter wor
dend deel van de armenzorg over. Dit betekende echter niet dat de rol van liefdadigheidsinstellingen
geheel en al was uitgespeeld. Zeker in de eerste jaren na de oorlog hadden de armbesturen nog
handenvol werk op het terrein van de sociale zorg." Behalve deze taak kreeg het Burgerlijk Arm
bestuur in de loop der jaren vele andere functies die zeker niet alleen de zorg voor de arme mede
mens betroffen. De vele organisatorische veranderingen die de geschiedenis van het Goese arm
bestuur na 1945 liet zien, waren het gevolg van deze verandering in takenpakket.
Reeds in 1945 drong men er van SDAP-zijde op aan dat de zorg voor de sociaal zwakken in de
samenleving niet langer zou geschieden door het Burgerlijk Armbestuur, maar door de gemeente.
De filantropie was in sociaal-democratische ogen een levend fossiel waarvoor in de moderne tijd
geen plaats meer was. Had niet ieder mens recht op een menswaardig bestaan en was het niet de
plicht van de gemeenschap een in nood verkerend individu de helpende hand toe te steken? De
socialisten in Goes pleitten dan ook voor de instelling van een Dienst voor Maatschappelijk Hulp
betoon" die de plaats van het armbestuur zou moeten overnemen. Zo ver wensten de andere poli
tieke partijen echter niet te gaan. Wel waren deze bereid aan het bestaande Burgerlijk Armbestuur
een aparte afdeling .sociale zorg" toe te voegen, die onder meer belast werd met de uitvoering van
de eerste sociale wetten. Aldus geschiedde. Met ingang van 1946 bestond het armbestuur uit drie
afdelingen: 1Weeshuis, 2. Armenzorg en 3. Sociale Zorg. (5)
Al zeer spoedig bleek echter dat deze indeling wel zeer kunstmatig was. Reeds in 1947 merkte het
armbestuur op dat de „scheiding tusschen het terrein van de Armenzorg en die van Sociale zaken
niet zoo gemakkelijk aan te geven" was. (6) Twee jaar later gaf men openlijk toe dat de scheiding
„niet (kon) voldoen, daar er geen wezenlijk verschil tussen beide groepen" was. Er werd dan ook
besloten per 1 oktober 1949 de beide afdelingen te laten fuseren. Het armbestuur werd nu verdeeld
102