DE GESCHIEDENIS VAN DE ARMENZORG ■i twee nieuwe takken: A. (administratie, beheer bezittingen) en B. (technische: sociale zorg). De erste stond onder leiding van de secretaris-penningmeester van het armbestuur, terwijl de tweede :eleid werd door de ambtenaar voor sociale zaken, een man in dienst van de gemeente. Hij was het, lie - bij het armbestuur gedetacheerd - de verschillende rijksregelingen moest uitvoeren. De naam an het armbestuur luidde voortaan: Burgerlijk Armbestuur/Instelling voor Maatschappelijke Zorg. fot 1953 bleef deze situatie gehandhaafd. In theorie had de gemeente de controle op en de uit- oering van de sociale zorg in handen, in de praktijk echter onttrok deze zich aan het oog van het lemeentebestuur. De ambtenaar voor sociale zaken werkte immers bij het armbestuur en daardoor, oals we in een brief van de gemeentesecretarie uit 1960 kunnen lezen, bleef „het directe toezicht •och nog bij de burgerlijke instelling berusten." Het was het Ministerie van Sociale Zaken dat aan drong op een andere regeling van de Goese armenzorg. Het gevolg was dat met ingang van 1 mei 1953 bij de gemeente een aparte afdeling sociale zaken werd geformeerd. Alle taken op het gebied van de sociale zorg, zoals de zelfstandigenregeling, de werkvoorziening, de kostwinnersvergoeding, de hulpverlening oorlogsslachtoffers etcetera werden nu rechtstreeks door de gemeente uitgevoerd. Het Burgerlijk Armbestuur restte uitsluitend de uitvoering van de armenwet." (8) Op 1 juli 1962 zou de gemeente ook de uitvoering van de armenwet overnemen. In het zelfde jaar werd tevens het beheer van het Manhuis aan de afdeling sociale zaken van de gemeente over gedragen. Twee taken bleven nog over voor het armbestuur: de exploitatie van het eigen verzor gingstehuis en het beheer van de uitgebreide bezittingen. (9) De zorg, de armen en het geld Waaruit bestond de sociale zorg van het Burgerlijk Armbestuur in de jaren die volgden op de Tweede Wereldoorlog? (10) De aloude, beproefde middelen van onderwijs en werkverschaffing waren nog voor de oorlog door andere instanties overgenomen. Wat bleef was de bedeling in geld en/of natura aan gezinnen en alleenstaanden die of buiten iedere rijkssteunregeling vielen of voor wie de sociale uitkeringen vol strekt onvoldoende waren om het hoofd boven water te kunnen houden. De onderstand die het arm bestuur verstrekte, zou tot 1965 voor vele stedelingen als een „sociaal vangnet" fungeren. In tegenstelling tot de voorgaande perioden, toen bij de vaststelling van de uitkeringshoogte op de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager werd gelet, stelde het armbestuur nu min of meer uniforme tarieven vast. De normbedragen voor de steunverlening in Goes in de periode 1945-1960 waren als volgt: Jaar Echtpaar Alleenstaanden De geldbedeling werd aangevuld met incidentele uitkeringen, zoals een extraatje voor de kerst dagen. De steun in natura bleef na de oorlog gehandhaafd. Bonnen werden verstrekt voor de aan schaf van kleding, schoeisel en dergelijke. Grote bedragen waren hiermee niet gemoeid. Zo gaf men in 1951 voor iets meer dan 3.000 - aan „kleding, ligging en deksel" uit, tien jaar later was dit bedrag opgelopen tot bijna 5.000,-. Iedere ondersteunde ontving jaarlijks een bon voor brandstoffen waarmee hij tien tot vijftien hectoliter eierkolen kon kopen. Ook hieraan gaf het armbestuur niet veel geld uit: in 1951 bedroegen 7) 1945 1950 1954 1960 12,50 7,— - 19,— - 12,— - 23,— - 15, - 30,— - 19,— (bedragen per week). 103

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 105