A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT
de kosten van de brandstoffenvoorziening iets minder dan 4.500 - en in 1960 kwamen ze net
boven de 4.800 - uit. De uitgaven voor kleding en brandstoffen waren wel zeer bescheiden in
vergelijking met die voor de geldbedeling, die in de jaren vijftig opliepen tot 90.000 - per jaar.
Voor een gespecificeerd financieel overzicht van de onderstand, die het armbestuur in de periode
1940-1960 verleende, verwijzen we naar bijlage 5.
Uit deze gegevens blijkt verder dat ook de geneeskundige verzorging de armenkassen zwaar
belastte. Aangezien de bedeelden de verplichting was opgelegd lid te worden van het Ziekenfonds
en van een speciale vereniging voor ziekenhuisverpleging konden de armbestuurders de kosten nog
enigszins binnen de perken houden. De uitgaven voor medicijnen en specialistische hulp stelden dan
ook weinig voor. Dit gold echter niet voor de kosten van gestichts- en sanatoriumverpleging, die in
1950 meer dan 21.000,- bedroegen en tien jaar later waren opgelopen tot meer dan het dubbele.
Een andere hoge uitgavenpost werd gevormd door de verpleegkosten van ouden van dagen in
verschillende tehuizen, die in 1960 zelfs boven de 50.000,- uitkwamen.
Een vorm van armenzorg die het armbestuur geen cent kostte en waarmee het reeds in de crisisjaren
was gestart, was de verhuur van stukken grond aan de Oosterschans aan bedeelden, met de bedoe
ling dat deze er volkstuintjes voor het kweken van aardappelen en groenten" van maakten. Lang
heeft het armbestuur deze wijze van bijstandsverlening niet volgehouden. Reeds in 1950 besloot het
de exploitatie van de percelen over te dragen aan twee te Goes gevestigde verenigingen van Volks
tuinhouders.
Het aantal mensen dat door het armbestuur werd ondersteund, daalde in de periode 1945-1960
onmiskenbaar zoals uit onderstaand staatje blijkt:
Aantal ondersteunden:
1945 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60
177 156 145 105 95 190 120 152 148 102 82 91 111 125 100 95
De ondersteunden, wie waren zij? Voor zover ons bekend heeft het armbestuur na de oorlog geen
systematisch onderzoek ingesteld naar de .herkomst" der bedeelden.
Wel weten we dat in de eerste jaren na de oorlog onder de cliënten van het armbestuur zich vele
oorlogsslachtoffers en politieke delinquenten (N.S.B.-ers) bevonden. Het ging om tientallen men
sen, van wie sommigen ten gevolge van oorlogsletsel in een gesticht werden verpleegd en de kosten
hiervan declareerden bij het armbestuur. Anderen werden door hun stellingname tijdens de oorlog
na de bevrijding als ,fout" bestempeld, kwamen in interneringskampen terecht en lieten hun
familieleden over aan de zorgen van de filantropie. Vele malen werd de controleur-armbezoeker
vlak na de oorlog geconfronteerd met gevallen als deze: ,,P. van M. Dochter geknipt en heeft boven
dien huisarrest. Kan niet gaan werken Vraagt meer steun" of: ,J. V. Door de OD ingerekend.
Vrouw zit met 4 kinderen en heeft geen inkomen. Vraagt steun." (11)
Als het armbestuur al tot steun besloot, dan paste het een strafkorting toe op de uitkering. Zo
bedroeg in augustus 1945 de normale steunuitkering aan een echtpaar 12,50 in de week, terwijl
„voor NSB- en soortgelijke gevallen (een) steunnorm van 10,-" gold. (12)
Met de ondersteuning van collaborateurs - het betrof tweeëndertig gezinnen - was in 1945 een
bedrag van maar liefst 16.000,- gemoeid. Tot grote opluchting van het armbestuur nam de rijks
overheid driekwart van de kosten voor haar rekening.
Oorlogsslachtoffers en NSB-ers waren niet de enigen die geldelijke onderstand van het armbestuur
genoten. Velen vielen bij de opbouw van de verzorgingsstaat in het na-oorlogse Nederland tussen
wal en schip: een aanzienlijke groep bejaarden, voor wie de ouderdomsrente niet toereikend was om
zelfs maar van de meest elementaire materiële genoegens van het leven te kunnen proeven, en een
steeds grotere groep alleenstaanden voor wie bestaanszekerheid voorlopig nog een wensdroom was.
104