DE GESCHIEDENIS VAN DE ARMENZORG
in 1951 waren van de honderdtwintig ondersteunden drieëndertig ouder dan vierenzestig jaar. In
1960 waren achtentwintig van de in totaal vijfennegentig bedeelden vijfenzestig jaar of ouder.
Getallen die er duidelijk op wezen dat vele ouderen niet genoeg hadden aan hun AOW-geld. Het
aantal alleenstaanden dat in 1951 werd ondersteund bedroeg drieënveertig, of 36% van het totaal; in
1960 waren eveneens drienveertig alleenstaande personen van de bedeling afhankelijk, hetgeen ruim
45% oplevert.
Uit de cijfers die het armbestuur verstrekt, blijkt duidelijk dat een relatief hoog percentage vrouwen,
zowel alleenstaanden als gezinshoofden, aangewezen was op de armenzorg. Zo behoorden in 1951
vijfenveertig van de honderdtwintig gealimenteerden (37,5%) tot de vrouwelijke sekse; in 1960 was
dit aantal opgelopen tot éénenvijftig ofwel 53,7%. Met name de categorie alleenstaande vrouwen"
(weduwen, ongehuwden) gaf een forse stijging te zien.
Onder de cliëntèle van het armbestuur bevonden zich mensen, die voor de oorlog als a-sociaal"
werden gekwalificeerd, en die nu dankzij het armbestuur het etiket onmaatschappelijk" kregen
opgeplakt. Werden de fatsoenlijke" armen (weduwen, bejaarden) op de normale wijze (bedeling in
geld/natura, medische verzorging) ondersteund, deze groep mensen moest men op een andere
manier helpen. Toezicht op de levenswandel en een scherpe controle op de uitgaven waren vereist.
De autoriteiten moesten dwang toepassen om degenen die waren afgedwaald weer op het rechte
spoor te zetten. Zo kreeg in 1949 de bedeelde A. de K. te horen dat hij meer op zijn tellen moest
passen daar gebleken was ,,dat hij met zijn vrouw alle vermakelijkheden te Goes" bezocht en dit
kon, zo merkten de armbestuurders verontwaardigd op, bezwaarlijk van de steun betaald worden."
(13) Intrekking van de bedeling, waarmee De K. gedreigd werd, was de gebruikelijke straf op mis
bruikvan het ontvangen armengeld.
Soms ging de bemoeienis van de armbestuurders met hun bedeelden wel erg ver, zoals bleek uit een
geval dat in 1953 speelde. Een echtpaar was gescheiden en de vrouw klopte bij het armbestuur aan
om steun. De filantropen, die uitgingen van het gezin als de hoeksteen van de samenleving, besloten
haar te helpen, maar wel met een lager bedrag dan gebruikelijk was. Uit de notulen van de bestuurs
vergaderingen blijkt waarom: ,,De vrouw krijgt deze week 15,- dit is beneden norm maar zij
mag niet in de toestand komen dat zij liever alleen zou blijven met een behoorlijke steun." Ook de
man die bij zijn ouders was ingetrokken, moest tot zijn wettige echtgenote terugkeren en om hem
daartoe te dwingen ,,zal aan zijn vader gezegd worden dat diens steun zal worden verminderd met
het loon dat de zoon zou kunnen verdienen." (14) Uit dit geval blijkt dat het armbestuur niet aar
zelde gebruik te maken van de macht die het ook in de moderne tijd over de bedeelden uitoefende.
De bemoeienis bleef niet beperkt tot het gedrag van de bewoners, ook de huiselijke situatie en de
woonomgeving werden aan een kritisch onderzoek onderworpen. In 194B kwam het armbestuur met
het plan het Pieter Jasperseplein, een bekende armenbuurt, onder handen te nemen. De voorzitter
van het armbestuur ging bij de bewoners langs en stelde hen op de hoogte van de voorgenomen
zuivering van hun woningen"Niet alleen de huizen moesten grondig worden schoongemaakt, ook
het plantsoentje diende in orde te worden gebracht. De buurtbewoners moesten beloven dat ze hun
medewerking aan de grote schoonmaak zouden verlenen. Het armbestuur trachtte de ..niet asociale
gezinnen van het plein af te halen en elders wonende asociale gezinnen naar het plein te doen
verhuizen." Het voordeel hiervan was dat de autoriteiten de arme stadsbewoners die immers op één
plek waren geconcentreerd, beter in de gaten konden houden.
De ambitieuze plannen werden al gauw in daden omgezet. De gemeentelijke ontsmettingsdienst
werd ingeschakeld om het interieur van de huisjes een opknapbeurt te geven. Dit was nodig, want,
zo merkten de armbestuurders op, reeds bij de eerste percelen bleek hoe ontstellend ver de
ongedierteplaag zich had uitgebreid." Eind 1948 was het werk grotendeels verricht. Niet zonder
trots merkten de filantropen op dat er ..veel (was) bereikt" en, zo gingen ze verder, hoewel men niet
mag verwachten dat gezinnen, welke jaren lang zonder enig toezicht hebben geleefd, in enkele
maanden kunnen worden omgezet in ordentelijke gezinnen, moge toch niet onvermeld blijven, dat
een aanmerkelijk verbetering is bereikt." Het was duidelijk dat men de .onmaatschappelijke"
105