DE SCHRIJVERS dig waren. Kon de eerste groep op onderstand van de gemeenschap rekenen, de tweede moest men hard aanpakken. Vreemdelingen, valide armen - sinds de zestiende eeuw door de oorlogen, crises en epidemieën voortdurend groter wordende groepen - werden uit de gasthuizen geweerd. De overheid ging krachtiger optreden tegen het zwervende, bedelende en stelende volk langs de weg. In 1575 wensten de Staten van Holland tot een zodanige regeling van de armenzorg te komen dat de arm besturen de ondersteuning niet aan „onwaardigen" zouden verspillen, zodat de overheid haar taak - namelijk het vrijwaren van de armen voor honger en gebrek - behoorlijk zou kunnen uitvoeren. Als onwaardigen werden genoemd de beroepsbedelaars, zij die wel een ambacht hadden geleerd, maar te lui waren om te werken en zij die wel werkten, maar hun verdiensten onnadenkend verkwistten. Hier tegenover stonden vier groepen armen die wel op hulp konden rekenen: wezen, leprozen, hulpbehoe vende ouden van dagen en weduwen. Voor iedere groep ontwierpen de Staten een stelsel van onder steuning. Eén ran de zeven werken van barmhartigheid. De vreemdeling krijgt onderdak. Uit: Toneel der voornaamste historiën des ouden en nieuwen testaments. Kopergravure P.H. Schuts, Rotterdam 1733. Deze wijziging in het denken over armenzorg had voor de gasthuizen tot gevolg dat zij meer en meer op onze ziekenhuizen gingen lijken. De valide armen kwamen evenals de proveniers in aparte armen- en oudeliedenhuizen terecht. In de gasthuizen werden door deze maatregelen meer de invaliden en chronisch zieken geconcentreerd, al gold dit zeker niet als een wet van Meden en Perzen. Zo zijn er in het Goese gasthuis altijd proveniers geweest, ook toen het Oudemannen en -vrouwenhuis in gebruik was genomen. Verder zijn er in het gasthuis lange tijd wezen verpleegd, zelfs toen het weeshuis al geruime tijd funktioneerde. Ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, vooral in de achttiende eeuw, werkten kerkelijke en overheidsinstanties op verschillende wijzen samen op het terrein van de amtenzorg. Wij komen daarop in ons verhaal nog terug. In de Franse tijd veranderde dat. Toen kwam een scheiding tussen Kerk en Staat tot stand. Volgens het natuurrecht had de overheid het recht en de plicht om voor de behoeftigen te zorgen. Om praktische redenen werd kerkelijke liefdadigheid wel erkend en zonodig 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 10