A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT
vakman was, heeft hij met zijn broer de smederij weten uit te bouwen tot een soort machinefabriekje
met 14 a 15 knechts. Iets wat voor een smederij in een klein dorpje als Kattendijke als iets
uitzonderlijks is te beschouwen.
Daar echter zijn drankzucht zijn ondernemingslust overtrof, liep de zaak spaak en verliet hij
Kattendijke. Zijn onmaatschappelijke levenswijze gaf aanleiding tot huwelijksmoeilijkheden. Op 18
december 1918 vertrok het gezin naar Kloetinge. Op 6 mei 1920 vestigde het gezin zich opnieuw te
Kattendijke. De vrouw trok toen met haar kinderen in bij haar familie. De man vertrok naar Ame
rika. Hij heeft daar gewoond in de omgeving van New York waar hij bij een boer werkzaam was.
Omdat hij ook in Amerika niet kon wennen, is hij weer teruggekeerd naar vrouw en kinderen in
Kattendijke.
Betrekkelijk kort na zijn terugkeer ontstonden opnieuw huwelijksmoeilijkheden en heeft hij vrouw en
kinderen voorgoed verlaten. Na 6 juni 1922 is hij niet meer in het bevolkingsregister van
Kattendijke ingeschreven. Volgens eigen verklaring kwam hij er toe zijn vrouw en kinderen te ver
laten, omdat zijn vrouw intussen een ongeoorloofde verhouding had aangeknoopt met zijn broer.
Zijn kinderen zouden naar hij aannam, wel verzorgd worden door familieleden.
Hij is toen gaan zwerven. Hij heeft decennia lang geheel Nederland afgezworven om te trachten bij
boeren smidswerk te verrichten. Hij diende zich bij de boeren aan als bascule-reparateur en hij
verrichtte tevens andere op een hofstede voorkomende smidswerkzaamheden. Hij sliep dan in de
schuur of de hooiberg. Hoewel hij volgens eigen verklaring practisch iedere hofstede in Nederland
bezocht heeft, was de streek, waar hij het meest zwierf, de provincie Zuid-Holland Uit de ge
gevens op de Persoonskaart blijkt dat hij tussen 1933 en 1954 nimmer te Goes stond ingeschre
ven, maar steeds in Zuid- of Noord-Holland." Slechts een enkele maal, het eerst in 1954, verbleef
hij kort in Goes, alwaar hij overnachtte „in het logement Amperse, St. Jacobstraat 22 het
onaanzienlijkste logement in onze gemeente, waar bijna uitsluitend zwervers en leurders" kwamen.
Tot zover het levensverhaal van D.. Hoezeer het armbestuur ook trachtte het bewijs te leveren dat hij
niet tot de verantwoordelijkheid van de Goese armenzorg behoorde, het was niet in staat te voor
komen dat de man tot aan zijn dood in 1958 in Goes bleef. Nadat hij op 10 april van dat jaar in het
Gasthuis was overleden, werd hij enige dagen later „voor rekening van het BA" begraven. (19)
Uit het geval-D. worden we ons bewust in welke kommervolle omstandigheden dergelijke rand
figuren konden verkeren, en tevens wordt duidelijk welke rol voor de maatschappelijk werkster in
dit soort situaties was weggelegd. Van mevrouw Ouwehand verwachtte men dat ze het slachtoffer
eerste hulp verleende, de betrokken instanties verwittigde en als een soort detective voor het arm
bestuur optrad, dat, met haar getuigenis in de hand wenste aan te tonen dat het niet tot steun
verlening aan een zwerver kon worden verplicht.
Een eigen verzorgingstehuis
In de tweede helft van de jaren vijftig ging het armbestuur zich hoe langer hoe meer richten op één
specifieke functie: de verzorging van min of meer gebrekkige ouden van dagen. Nadat aanvan
kelijke plannen om een deel van het Manhuis in te richten tot een moderne verpleeginrichting waren
mislukt, kwamen de armbestuurders al spoedig op het idee een apart verzorgingstehuis voor bejaar
den te stichten.
In 1955 diende zich een kans aan die met beide handen werd aangegrepen. In dat jaar werd het pand
van oud-notaris Pilaar aan de Beestenmarkt te koop aangeboden. Het armbestuur meende dat dit
gebouw „met niet ingrijpende verbouwing geschikt (was) te maken tot een passend tehuis." De
secretaris, W. van Strien, maakte een begroting van de kosten en liet niet na te wijzen op de nood
zaak tot onmiddellijke oprichting van een „verpleeg- en rusthuis" te Goes. Als belangrijkste over
wegingen noemde hij „de dure verpleegkosten van verpleging elders"een voortdurend plaatstekort
bij de bestaande inrichtingen en „de wenselijkheid om uit Goes afkomstige verpleging behoevende
personen in Goes te doen verplegen en niet elders onder te brengen." (20)
108