DE GESCHIEDENIS VAN DE ARMENZORG De dringende aanbeveling van Van Strien werd ter harte genomen. Het armbestuur kocht het pand en liet de noodzakelijke veranderingen aanbrengen met als resultaat dat het verzorgingshuis reeds een jaar later - in maart 1956 - in gebruik kon worden genomen. Het uit drie verdiepingen bestaande gebouw bood onderdak aan dertig mensen. Zoals uit de platte grond blijkt, bevatte de benedenverdieping een conversatiezaal en een eetkamer, terwijl de voor kamer was ingeruimd voor bedlegerige bejaarden. De badkamer en slaapvertrekken bevonden zich op de eerste verdieping. Op de tweede etage waren de personeelskamers ondergebracht en de slaap- ruimten voor de tamelijk valide"patiënten. .Alles"zo lezen we in de PZC, „is zeer geriefelijk en gezellig ingericht, op iedere kamer is er een radiodistrihutieaansluiting en door het gehele huis zorgt de centrale verwarming voor een behaag lijke temperatuur." Wellicht zou de inrichting „bij volledige nieuwbouw geriefelijker zijn geweest"de lage kosten - 4.300,- per bed tegenover 10.000,- bij nieuwbouw - compenseerden dit nadeel in de ogen van de armbestuurders ruimschoots. Welke mensen werden tot het verzorgingstehuis toegelaten? Het armbestuur liet hierover weinig twijfel bestaan: het gesticht was bestemd voor de opname van personen dermate gebrekkig, dat verzorging thuis niet meer mogelijk is." In de regel werden alleen die mensen opgenomen „welke de verpleegprijs niet kunnen betalen en welke"zo schreef het armbestuur, „indien ons tehuis niet zou bestaan, door ons voor onze rekening zouden moeten worden uitbesteed." Het tehuis was tot aan de opheffing in 1973 vrijwel altijd volledig bezet. De bejaarden werden verzorgd door een personeelsstaf, die behalve een directrice uit zeven verpleegsters, een kokkin en twee huishoudelijke hulpen bestond, allen in dienst van het armbestuur. Hoewel uit een vertrou welijk rapport dat uit 1959 dateert en waarin het verzorgingstehuis werd „doorgelicht"bleek dat onder het verplegend personeel zich slechts één gediplomeerde ziekenverzorgster" bevond, waren de personeelsleden van het tehuis beter voor hun taak berekend dan die van bijvoorbeeld het Man huis. Terwijl de laatste inrichting in feite niet meer bood dan een gemeenschappelijk dak boven het hoofd van oudere mensen en de taak van het toeziend personeel slechts uit ordehandhaving bestond, was het tehuis aan de Beestenmarkt een instelling waar men de bewoners verpleegde en bezig hield. De bejaarden vormden hier een leefgemeenschap met een strikt gereguleerde dagindeling. De maal tijden waren gemeenschappelijk evenals het vertier en de ontspanningsmogelijkheden. Zo organi seerde de leiding ieder jaar een excursie, meestal een boottocht over de grote rivieren in het land. Collecten onder de burgerij moesten voor de benodigde financiën zorgen. De schrijver van het hierboven genoemde rapport constateerde dat de onderlinge verhouding tussen de personeelsleden goed was en noemde de verzorging van de ouden van dagen zelfs „zeer goed." Dit positieve oordeel kon echter niet verhullen dat zich in het tehuis zeker in de beginjaren span ningen voordeden. Zo kwam in 1959 de verpleegster P. in aanvaring met de toenmalige directrice zuster E.L. de J.. Achtergrond was een verschil in geloofsovertuiging, mogelijk was het niet meer dan een ordinair machtsconflict. Mevrouw De J. stond bekend als iemand van de oude stempel, die het vanzelfsprekend vond dat het personeel dag en nacht voor de patiënten klaar stond. Ze was onverbiddelijk en duldde onder geen enkel voorbehoud „dat door het personeel fouten worden gemaakt." Zuster P. werd voor haar „eigenmachtig" optreden door het armbestuur op het matje geroepen. Ze gaf schoorvoetend toe het gezag van zuster De J. te hebben ondermijnd, maar stelde hier tegenover dat de directrice, die tot de Gereformeerde Kerk behoorde, onvoldoende rekening hield met de belangen van de katholieke bejaarden. Het armbestuur besloot zuster P. op eigen verzoek te ontslaan. De directrice kreeg te horen dat ze „het zodanig moet regelen dat aan niemands overtuiging tekort gedaan wordt en dat speciaal op zondag de regeling dusdanig moet zijn, dat RK-verpleegden en protest, verzorgden ongehinderd en vrij kunnen luisteren naar kerkdiensten voor hun groepering bestemd. Wat het tafelgebed betreft moeten de maaltijden voorafgegaan worden door een algemeen formuliergebed niet stotend voor welke groepering ook) en gesloten met het Onze Vader." 109

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 111