A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT De stadsdirecteuren hadden inmiddels opdracht gekregen het voormalige zusterhuis in gereedheid te brengen. Zij stelden een onderzoek in naar de staat waarin het gebouwencomplex zich bevond en kwamen tot de conclusie dat daaraan zeer veel opgeknapt moest worden. Twee gedeelten waren in gebruik. Het ene als huisvesting van de rector van de Latijnse school, Charles Tourlong, en het andere als kamer van het Retoricagilde. De stadsdirecteuren adviseerden de door hen gebruikte ruimten eveneens voor het weeshuis te benutten. Het stadsbestuur stemde daarmee in. Tourlong en het gilde kregen vervangende huisvesting aangeboden. (6) Voor verbouwing en inrichting van het complex - of moeten wij spreken van restauratie en renovatie? - stelden de stadsdirecteuren een kostenraming op, die dankzij Keetlaer in afschrift bewaard is gebleven. Daaruit blijkt dat het inder daad meer uitzondering dan regel was, wanneer uitbestede wezen een liefdevol tehuis vonden. Teveel kwamen de kinderen terecht bij Goesenaars die ze uit puur winstbejag in huis namen. In een weeshuis zouden de wezen wel liefderijk verzorgd kunnen worden. In het zusterhuis zou men een „schoone. ruime en lichte keuken" bouwen. Ook moest er een ruime kamer komen, waarin de „knechtkens en de meijskens" de maaltijd zouden gebruiken. Eigenlijk wilde men het voorbeeld van andere weeshuizen volgen, waarin aparte eetzalen voor de jongens en de meisjes waren, maar daarvoor bezat men het geld niet. Wel kwamen er aparte slaapzalen en aparte zaaltjes voor zieke kinderen. Daarin kwamen ,,bedstedekens en craexkens"dat wil zeggen slaapgelegenheid naar rato van het aantal kinderen. Schoolbezoek was verplicht. Alhoewel het de voorkeur zou verdienen om een aparte wezenschool in het complex in gebruik te nemen, moesten de kinderen om wille van de financiële middelen eerst maar gebruik maken van de naast het weeshuis gelegen, al bestaande school. Er kwam wel een ruimte waarin de meisjes les kregen in de nuttige handwerken. De vader en moeder zouden een aparte kamer krijgen met een bedstede en een kast. Ook kwamen er dienstbodenkamertjes. Er kwam een vergaderkamer voor de regenten en regentes sen en het gebouw werd gedeeltelijk onderkelderd voor de opslag van levensmiddelen, zoals boter en vlees. Een kruidentuin, een bleekveld en een speelplaats voor de kinderen moesten het geheel compleet maken. Voor de uitwerking van deze plannen was een kostenraming, enigszins met de natte vinger, opgemaakt. Het stichten van het weeshuis zou ongeveer vijfhonderdtwintig pond Vlaams 3120.-) gaan kosten. Het opknappen van het zusterhuis zou rond driehonderd pond moeten kosten en de inrichting, uitgaande van dertig weeskinderen, ongeveer tweehonderdtwintig pond. Deze kosten wilde men bestrijden uit de gelden die in de periode 1615 tot 1617 waren ontvangen als vergoeding van de landerijen van het klooster van de Kruisbroeders in Abbenbroek. Dat ging om een bedrag van vijfhonderddrieëndertig pond Vlaams. Voor de jaarlijkse exploitatie zouden ook de goederen van het Agnietenklooster worden gebruikt. Daarover hadden de Armmeesters dan geen zeggenschap meer. De laatsten moesten bovendien een jaarlijkse subsidie geven die gelijk was aan de kosten van verzorging van uitbestede wezen. Viermaal per jaar zou er een collecte langs de huizen plaats vinden. Wat de weeskinderen zelf zouden verdienen, wanneer ze bij een baas zouden werken of als dienstmeisje, zou ook bestemd zijn voor het weeshuis. (7) Voor het in gereedheid brengen van het complex als weeshuis bleek echter een bedrag van achthonderdacht pond nodig te zijn. Dat is bijna 5000-, niet veel naar hedendaagse begrippen, doch gerelateerd aan het totaal van de uitgaven van de stad in 1627, drieënveertighonderd pond, is dat aanzienlijk. Aan deze rekening kunnen we nog ontlenen dat Jacob Gijsbrechtsen en Logier Comelis samen meer dan tweehonderd dagen aan het gebouw hadden gewerkt. Zij waren klaarblijkelijk de aannemers van het werk. Balten Jans en Comelis Matthijsen, metselaars, werkten daaraan ruim honderddertig dagen. Mattheeus Wijlaerd bikte gedurende veertig dagen stenen schoon. Willem Jans en zijn maten zaagden gedurende twaalf dagen hout en vijftien dames belastten zich met het schoonmaken van het gebouwencomplex. Een schoorsteenveger maakte negen schoorstenen schoon. Een hoeveelheid van vijftienduizend stenen werd aangevoerd uit Gouda. Verschillende glazenmakers, smeden, hout leveranciers enzovoorts mochten materialen leveren. (8) De start van het weeshuis was in financiële zin niet florissant. Het regentencollege zocht naarstig 114

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 116