DE GESCHIEDENIS VAN HET WEESHUIS estuur in het leven riep en het bezit aan onroerend goed van de instellingen van sociale zorg in aart gebracht moest worden, nog lelijk opbreken. Maar ook in de thans aan de orde zijnde periode leven de moeilijkheden niet uit. d in 1636 kwamen de regenten van het gasthuis met een voorstel aan burgemeesters en schepenen m de administraties van de Armmeesters, gasthuis en weeshuis geheel te scheiden. Dat voorstel mg vergezeld van een verzoek om een subsidie, omdat het gasthuis in financile zin op de rand van ie afgrond balanceerde. Het dansen op het financiële koord, zowel door gasthuis, weeshuis als arm- iestuur was overigens niets bijzonders. In economisch slechte tijden die vaak gepaard gingen met ■orlogen of epidemieën stonden de Godshuizen doorgaans voor grote uitgaven. De inkomsten uit •nroerend goed bleven daarbij achter en zo teerde men op het in betere tijden aangelegde kapitaal in. De regenten van het gasthuis kregen op hun verzoek nul op het rekest. (2) burgemeester Pieter Mesouck hield de boeken bij tot in de jaren veertig van de zeventiende eeuw. Jit de rekening van 1641 bleek dat hij zowel aan het weeshuis als aan de Armmeesters een aan- nerkelijke som schuldig was. Men heeft de fraude verder binnenskamers gehouden, want van een besluit tot een proces was geen sprake. Het stadsbestuur bepaalde slechts dat hij het tekort uit eigen middelen diende aan te zuiveren. Kort na 1653 besloot het, gelet op het grote aantal weeskinderen dat ter verzorging in het weeshuis verbleef, het aantal regenten en regentessen te bepalen op acht in plaats van zes. Toen Bartholomeus Danckaerts in het regentencollege zitting nam, bracht hij in 1652 de rekening van inkomsten en uitgaven van het weeshuis over 1649 ter tafel en bedong hij meteen een verhoging van zijn tractement, omdat hij de puinhoop, die Mesouck had achtergelaten, had opgeruimd. Maar ook Danckaerts bleek niet zuiver op de graat te zijn. Niet alleen had hij zijn grote vriend Benjamin van de Steene het bestuur in gesluisd, maar ook wendde hij bedragen, bestemd voor het weeshuis, ten eigen bate aan. Toen hij in 1658 tot een smadelijke aftocht uit Goes werd gedwongen, bleek uit onderzoek dat hij de administratie niet als een goed regent had beheerd. In 1663 ging een deputatie van het stadsbestuur naar Veere, waar hij toen woonde, om over een interestpost van honderd pond van gedachten te wisselen. Het stadsbestuur besloot maar van inning af te zien. (3) Wij zijn niet exact op de hoogte van de bedragen die de administrateurs voor hun werkzaamheden genoten, maar dat de revenuen niet onaanzienlijk zijn geweest, toonde de benoeming van Boudewijn Zomerzee in 1677 aan. De bepaling in de ordonnantie dat slechts een gering salaris zou worden gegeven, zal naar alle waarschijnlijkheid wel niet zijn uitgevoerd. De Armmeesters waren bij het stadsbestuur gekomen met het verzoek nu toch eens de administratie van de Godshuizen uit elkaar te halen, om na te gaan welke onroerende goederen ze nu precies bezaten. Zij hadden de indruk dat zij in die economisch zeer slechte tijd voor zaken van het gasthuis en weeshuis moesten betalen, die niet tot hun competentie behoorden. Het stadsbestuur suste de Armmeesters met een gift van vier honderd pond. Die kwam echter uit de beurs van Zomerzee, die zich toen een benoeming tot administrateur van de drie sociale instellingen (gasthuis, weeshuis en armen) liet welgevallen. (4) De moeilijkheden binnen de kring van het stadsbestuur leidden automatisch tot spanningen in de colleges van regenten van de Godshuizen. Dat was onder meer het geval in 1692 toen het geschil tussen de baljuw, Cornelis Eversdijk, en zijn medestanders en Adolf Westerwijk en diens clan over de verkiezing van stadsrentmeesters, net zoals in 1657 was gebeurd, uit de hand liep. Willem 111 stelde orde op zaken. Adolf Westerwijk werd verbannen uit Goes en Eversdijk verdeelde de baantjes onder zijn medestanders. In 1703 zette Westerwijk, die met het aanbreken van het tweede Stadhouderloze Tijdperk in 1702 in Goes was teruggekeerd, zijn vrienden weer op deze plaatsen. Eversdijk had zich door deelneming aan rellen tussen prinsgezinden en patriotten in Middelburg zodanig gecompromitteerd dat zijn rol was uitgespeeld. (5) Toen was al sprake van een college van regenten van het ami- en weeshuis. Van spanningen binnen dat college maken de bronnen voor wat de achttiende eeuw betreft geen melding, totdat de fluwelen" revolutie in Goes vrijheid, gelijkheid en broederschap bracht. Enkele regenten bleken toen de nieuwe tijd niet goed te begrijpen. In februari 1795 werden nieuwe regenten aangesteld, onder wie de burgers" Krekelenberg en Mispelblom. In augustus van dat jaar moest de zittende administrateur van gast- en weeshuis, 119

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 121