A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT J.W. de Jongh, rekening en verantwoording van zijn beheer afleggen. Dat ging echter niet van een leien dakje. De borg van deze De Jongh trok zich terug. In december 1795 besloot het stadsbestuur over te gaan tot gijzeling van de administrateur, indien die niet met spoed de gegevens ter tafel zou brengen. In februari 1796 deed hij dat en in maart daaraanvolgend nam hij ontslag. Twee jaar later bleek hij nog gelden van het weeshuis in zijn bezit te hebben. Bleef het in de achttiende eeuw binnen het bestuur van het weeshuis, met uitzondering van de tijd van de Bataafse Republiek vrij rustig, binnen het tehuis zelf ontstonden van tijd tot tijd problemen tussen de vader en moeder en de wees kinderen, en tussen de vader en moeder en het bestuur. (6) De zorg voor de weeskinderen In ons hoofdstuk over de stichting van het weeshuis deelden wij het één en ander mee over de crite ria waaraan de weeskinderen moesten voldoen om in het weeshuis opgenomen te kunnen worden. Zij moesten ouder zijn dan drie jaar. niet aan vallende ziekte lijden, zindelijk zijn en vooral kinderen zijn van poorters van Goes. De namen van deze kinderen zijn bekend, maar hoe de sociale status van hun overleden ouders was, valt niet in beeld te brengen. Dat overzicht bezitten wij wel voor de negentiende eeuw. Daaruit blijkt onder meer dat wanneer er maar een gering aantal wezen in het weeshuis verbleef, het bestuur wel de hand lichtte met de toelatingscriteria en dat wanneer het weeshuis goed bezet was, de regenten de normen strakker hanteerden. Wij menen dat een dergelijke handelwijze ook in de zeventiende en achttiende eeuw voorkwam. Tijdens de economische recessie van 1632 hadden de Armmeesters zeer veel armen te verzorgen. Het aantal bedelaars met kinderen was niet gering. De namen van deze kinderen kwamen op een lijst te staan, die aan de weeshuis regenten ter hand gesteld werd, met de bedoeling dat die verdere aktie zouden ondernemen. Er gebeurde niets. (7) Wij nemen aan dat de meeste van deze kinderen - hoevelen zullen er door hun ouders verlaten zijn? - in het Gasthuis terecht kwamen, want in januari 1633 werden de regenten van het weeshuis op het stadhuis ontboden. Het stadsbestuur drong er op aan deze in het gasthuis ver blijvende kinderen in het weeshuis op te nemen. Zij antwoordden niet graag de ordonnantie op het weeshuis te willen overtreden. Daar nood wet brak, gingen ze later nolens volens overstag. (8) In 1643 kwamen de Armmeesters met de klacht dat zij kinderen, van wie één van de ouders over leden was of verdwenen, moesten uitbesteden bij slechte mensen. De kinderen groeiden daarom op voor galg en rad. Net als in 1633 kwamen zij met het verzoek deze kinderen in het weeshuis op te nemen. Weer weigerden de regenten met een beroep op de ordonnantie voor het weeshuis, maar het stadsbestuur besliste dat twaalf van dergelijke kinderen in het weeshuis moesten worden opgenomen voor rekening van de Armmeesters. Die moesten een bedrag van zestien pond per kind per jaar betalen. Voor het overige bleef de zaak zoals die was. (9) Hoe lang deze regeling van kracht is geweest, weten we niet. In 1650, zeven jaar later, moest het stadsbestuur een beslissing nemen over het gezin van Rogier van Neste. Diens vrouw was overleden, waardoor hij de zorg voor zes kinderen had, van wie het oudste tien jaar was. Hij verkeerde in grote armoede. Twee kinderen plaatste men in het weeshuis. De Armmeesters namen de verzorgingskosten van de overige kinderen voor hun rekening. (10) Wanneer het evenwel ging om kinderen die aan een besmettelijke ziekte leden, dan kenden de bestuurders geen pardon. Zo waren in 1651 drie met „Lasarie" besmette kinderen, afkomstig uit Haarlem, in de stad aangetroffen. Hun ouders waren overleden of spoorloos. Ze werden tijdelijk in het Gasthuis geplaatst. Met de regenten van de St. Jacobskapel in Haarlem nam men kontakt op over het terugbrengen van de kinderen naar hun plaats van herkomst. (11) In 1654 kwam het bijna tot oproer in het weeshuis. De vader van het tehuis, Abraham de Vriese, bekommerde zich weinig om de weeskinderen en gaf des te meer aandacht aan de ouden van dagen die daar als provenier verzorging genoten. De zaak liep uit de hand toen een weesjongen een provenier aftuigde. De ouden van dagen hadden daarop in hun vleugel van het complex de wijk genomen. De weeskinderen, gewapend met knuppels, waren woedend. De jongens weigerden naar 120

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 122