DE GESCHIEDENIS VAN HET WEESHUIS
aun werk te gaan en de meisjes legden hun huishoudelijk werk neer. De voorzitter van het regenten-
'ollege trachtte hen tot bedaren te brengen, maar dat lukte eerst niet. De jongen die de oorvijg had
uitgedeeld, was uit het weeshuis weggelopen en spoorloos verdwenen. Deze twist leidde tot een
scheiding van weeshuis en oudemanhuis. In 1655 benoemden de regenten een nieuwe vader en
moeder, Willem Aertssen Craye en zijn vrouw, alleen voor het weeshuis. Abraham de Vries bleef
vader van het oudemanhuis. (12)
In 1663 sloeg de schoolmeester van de weeskinderen, Pieter van Nussele, één van de meisjes wat al
te hard. Het kind overleed in het weeshuis. Regenten en stadsbestuur waren er heilig van overtuigd
dat dit Pieters schuld was, maar lijkschouwing van het meisje door de stadsdoktoren en -chirurgijns
wees uit dat het ook een natuurlijke dood kon zijn geweest. Pieter die in gijzeling was genomen,
kreeg daaruit ontslag, maar mocht de stad niet verlaten. Alhoewel zijn schuld aan dit overlijden niet
bewezen was, mocht hij niet meer als schoolmeester werkzaam zijn. Hij kreeg toen hij ontslagen
was zelfs geen toestemming om voor eigen rekening een school in stand te houden. (13)
Dat er met de ordonnantie op het weeshuis de hand werd gelicht, blijkt uit de volgende gevallen. Zo
verbleef in 1670 een kind in het weeshuis dat in ernstige mate leed aan vallende ziekte. De regenten
hadden de zaak eerst een tijdje aangezien, maar toen bleek dat de ziekte bij het kind verergerde,
vreesden ze voor besmetting. Het kind ging toen naar het gasthuis. Te zelfder tijd verbleef een
zekere Franchois, met de bijnaam „Leute" in het weeshuis. Hij was knecht bij brouwerij De Wereld
aan de Wijngaardstraat en was volgens de regenten een uitgesproken viezerik. Het stadsbestuur
antwoordde op de vraag van de regenten, wat ze met deze jongen aanmoesten, dat de heren dat zelf
maar moesten beslissen. Duidelijk was dat Franchois niet goed bij zijn hoofd was, aldus burge
meesters en schepenen.(14)
In 1674 had Jacob de Smit, een slotenmaker in de Ganzepoortstraat een weesjongen als leerling in
dienst. Half januari wensten de regenten op zekere dag alle weeskinderen in het huis te houden om
enkele gepleegde „misdaden" uit te zoeken. Jacob weigerde echter zijn medewerking te verlenen en
hield de jongen in de werkplaats. Op 31 januari moest hij bij het stadsbestuur op het matje komen.
De slotenmaker maakte in krasse bewoordingen duidelijk wat hij van de handelwijze van de regen
ten dacht, waarop burgemeesters en schepenen bepaalden dat hij wegens het ontbreken van eerbied
voor het gezag zijn winkel tot nader order moest sluiten. Op 6 februari bleek hij bakzeil gehaald te
hebben. Na het aanbieden van zijn excuses mocht hij zijn winkel weer openstellen voor het publiek.
(15)
In 1687 kwamen de Armmeesters opnieuw tot de conclusie dat het aantal wezen van overleden arme
mensen, of van één-oudergezinnen, die doorgaans geen poorter waren geweest van Goes, erg groot
was. Deze kinderen konden krachtens de ordonnantie niet in het weeshuis worden geplaatst. De
Armmeeesters besteedden hen tegen zo gering mogelijke bedragen uit bij doorgaans arme gezinnen
in de stad. Zo kwam er van een degelijke opvoeding niets terecht. Ook voeding en kleding lieten te
wensen over. Weer ontstond verschil van mening met de regenten over opname van dergelijke kin
deren in het weeshuis. Opnieuw weigerden de regenten van het weeshuis medewerking te verlenen.
Daarop besloten de Armmeesters zelf een weeshuis voor arme kinderen aan de Beestenmarkt op te
richten. Van de erven van Cornelis Vogelaar kochten zij het huis aan dat naast de Latijnse school op
de grens van de Beestenmarkt en de Nieuwstraat stond. Het stadsbestuur ging hiermee akkoord en
benoemde Cornelia van Dorth en Cornelia van Baak tot regentessen van dit tweede weeshuis in
Goes. Zij moesten de Armmeesters bijstaan in het verzorgen van deze arme wezen. In 1689 was het
sprookje al weer uit. De Armmeesters slaagden er niet in voldoende geldmiddelen vrij te maken
voor een goed beheer. Het tehuis werd opgeheven en de kinderen op last van het stadsbestuur
ondergebracht in het reguliere weeshuis. (16) Deze keer zal de plaatsing van de arme kinderen min
der problemen hebben opgeleverd, omdat de besturen werden samengevoegd. Het huis aan de
Beestenmarkt diende achtereenvolgens als woning voor schoolmeester De Swart en later als woning
van de baljuw.
Ook in 1730 bleek de ordonnantie op het weeshuis niet goed te zijn toegepast. Aan de zorg van de
vader en de moeder waren ook personen toevertrouwd, die ouder waren dan drieëntwintig jaar.
121