A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT De financiën De inkomsten van het weeshuis waren, naast enkele andere bronnen, zoals collecten en boeten, hoofdzakelijk afkomstig uit het bezit aan onroerend goed, zoals pacht- en huuropbrengsten. Ook had het rente-inkomsten. Algauw bleek dat de regenten moesten omzien naar aanvullende bronnen. Zo besloten zij tot huisvesting van bejaarden in het complex. In het hoofdstuk over het Oudemanhuis wordt daarop nader ingegaan. Ook hield men collecten onder de Goese burgerij. Regenten en stads bestuurders maakten zich daartoe verdienstelijk. Alhoewel besloten werd die jaarlijks te houden, nemen wij aan dat men daaraan niet altijd strikt de hand hield. Er zullen perioden geweest zijn, waarin die collecten ook niet nodig waren. De schriftelijke bronnen maken evenwel ook duidelijk dat zelfs in de kerk voor het weeshuis werd gecollecteerd, wanneer dat weer eens geld nodig had. Het weeshuis werd in 1628 gesticht in een periode van economische neergang. Afgaande op de beschikbare gegevens was de recessie het hevigst in 1633/1634 toen Goes ook nog eens een pest epidemie te verwerken kreeg. Dat betekende dat de Armmeesters geen geldelijke ondersteuning aan het weeshuis konden geven - daartoe was in 1627 wel besloten - want zij hadden eenvoudigweg geen middelen meer. Bovendien zullen de inkomsten uit onroerend goed gering zijn geweest. De boerenstand was door misoogsten verarmd. Niet voor niets betoonden de regenten zich zeer onwil lig, als het ging om de opname van arme en door ouders verlaten kinderen. Over 1632/1633 bedroegen de totale uitgaven van het weeshuis duizendzevenendertig ponden vlaams. De inkomsten beliepen achthonderdvierennegentig pond. Het tekort vereffende men met het overschot op de rekening over 1631. Uit deze rekening kan tevens worden opgemaakt, dat het weeshuis landerijen bezat in Goes, 's-Heer Hendrikskinderen, de Goese polder, Kloetinge, Kattendijke, Wemeldinge, Yerseke, Kapelle, Schore en Vlake, 's-Gravenpolder, Hoedekenskerke, Baarland, Oudelande, Ovezande, 's-Heer Abtskerke, Nisse, Sinoutskerke. Baarsdorp, Heinkenszand, 's-Heer Arendskerke, Wissekerke en Ellewoutsdijk. De totale inkomsten aan landpachten beliepen in de periode 1630/ 1631 een bedrag van vierhonderdtwaalf pond. De uitgaven bestonden uit die voor voedsel, kleding, onderhoud van het gebouwencomplex en salarissen voor personeel en de aan het tehuis verbonden doktoren en chirurgijns. (28) In 1671 besloot het stadsbestuur wekelijks op zondag na afloop van de morgenkerkdienst een collecte te houden ten bate van het weeshuis. Dat zou op dezelfde wijze gebeuren als voor de collecte voor de armen gebruikelijk was. Tevens bepaalde het dat de regenten alleen nog kinderen mochten opnemen wier vader en moeder ingezetenen van Goes waren geweest. In 1672, toen alles en allen radeloos, redeloos en reddeloos waren, was het met de financiën van het weeshuis uiterst treurig gesteld. Landpachten brachten, net als de collecten, onvoldoende op en dat in een periode waarin er veel weeskinderen verzorgd moesten worden. Aan de diaconie van de Nederduits Gere formeerde Kerk vroeg men of de opbrengst van een aantal collecten gehouden in bijzondere dien sten - gebedsdiensten die in het teken stonden van de nood in het land - voor het weeshuis bestemd zou kunnen worden. De diaconie voelde daar echter niets voor. Zij had het al moeilijk genoeg om haar eigen taak naar behoren te vervullen. Het stadsbestuur besloot toen een nieuwe inkomstenbron te creëren. Bij de verkoop van onroerend goed, wat toen geschiedde voor burgemeesters en sche penen, werd voortaan één groot voor elk pond geheven voor het weeshuis. (29) Veel soulaas moet dat niet hebben geboden, want ondanks de verwerving van een legaat van wijlen Maijken Christiaans bleek de situatie in 1677 nog allerbelabberdst te zijn. Twee jaar daarvoor had Pieter de Fresne al opdracht gekregen een overzicht samen te stellen van de goederen van de Gods huizen, omdat het inmiddels wel duidelijk was dat de administratie daarvan danig in de war was geraakt. Maar de regenten weigerden duidelijkheid te verschaffen. Zij waren er klaarblijkelijk bij gebaat dat de ondoorzichtigheid bleef bestaan. Van een uitslag van het onderzoek van De Fresne is dan ook niets bekend. Bovendien bleek, dat in de rekeningen lang niet alles was verantwoord. In dat licht moet men het besluit van het stadsbestuur zien, toen dit in 1679 bepaalde dat voortaan ook de buitengewone ontvangsten, zoals legaten, in de rekeningen van inkomsten en uitgaven moesten wor den verantwoord. (30) 124

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 126