DE GESCHIEDENIS VAN HET WEESHUIS kinderen te huisvesten in een gedeelte van het Oudemanhuis. Ook zou er een weeshuismoeder, spe ciaal voor deze kinderen, komen. Op 24 september 1814 was het katholieke weeshuis, maar dan als onderdeel van het algemene weeshuis, een feit. Het werd op die dag in bijzijn van de weeskinderen en het stadsbestuur plechtig in gebruik genomen. De rooms-katholieke wezen hadden hun eigen eetzaal en ligging, maar hun kleding was dezelfde als die van de overige weeskinderen. De gees telijke zorg was in handen van pastoor Stooks, maar in 1815 klaagde de moeder, de weduwe Rouffaert, bij het Regentencollege dat deze zijn herderlijke plichten schromelijk verzuimde. De reden waarom is niet bekend. (1) In datzelfde jaar 1815 waren de Regentessen tot de conclusie gekomen dat de kleding van de wezen wel heel erg schamel was. Een groot aantal ging zelfs barrevoets door het leven. De regenten grepen toen maar weer eens naar het middel van de collecte. De predikanten en de pastoor bevalen deze warm aan bij de Goese ingezetenen. De collecte bracht bijna 800,- op, drie wollen dekens, negen tien paar kousen, twee paar schoenen, een kinderjasje, twee paar laarsjes en vier zakken gort. De weeskinderen zullen naar wij aannemen meer genoten hebben van de hen door een ..zekere heer en dame" aangeboden maaltijd van rijst met appels en gebraden vlees en koffie na. Ook werd de op brengst van een concert aan het weeshuis ter beschikking gesteld. Wij moeten de milddadigheid van de regenten van het weeshuis niet te hoog inschatten, want voor alles keken zij naar de financiën. In 1814 werden de kinderen Traas verlaten door hun ouders. In eerste instantie nam Albregt Reijnhoud de zorg voor deze kinderen op zich en kreeg hij de benoe ming tot voogd. De regenten verleenden enige bijstand in de kosten van verzorging maar toen ze er achter kwamen, dat de kinderen konden bogen op bezit van waardepapieren, trokken ze de onder steuning aan Reijnhoud onmiddellijk in. Deze stopte op zijn beurt met de verzorging van de kin deren, waarop deze een plaats vonden in het weeshuis. Vader Steutel kreeg de opdracht ervoor te zorgen dat de waardepapieren in het bezit van het weeshuis kwamen. Toen dat niet lukte, werden twee kinderen naar hun geboorteplaats Kloetinge gebracht en de andere twee naar hun geboorte plaats Hoedekenskerke. (2) Het weeshuisbestuur was er in deze periode warm voorstander van dat weesjongens dienst namen in het leger of bij de marine. Dat scheelde aanzienlijk in de kosten van verzorging. Toen in 1814 de weesjongen Johannes Zeebroek wegliep en dienst nam op een voor Wemeldinge liggend Engels oorlogsschip, haalde men hem nog terug en nam men hem weer in het weeshuis op. Johannes kreeg een zware straf, maar toen hij in 1816 voorde tweede keer wegliep en dienst nam in het Nederlandse leger, lieten de regenten dat maar zo. Wel schreven zij zijn kolonel aan met het verzoek om de weeskleren terug te sturen. En de oud-wees Abraham Vlam die sergeant in het leger was, vroeg alsnog om zijn uitzet. Maar een uitzet was al jaren niet meer verstrekt. Vlam kreeg, omdat hij zich altijd netjes gedragen had in het weeshuis, een gratificatie van twee rijksdaalders. (3) Ook het ver lenen van ontslag aan de wezen, zeker wanneer zij voor het bereiken van de éénentwintigjarige leeftijd al in staat bleken om op eigen benen te staan, of elders iemand vonden die bereid was zonder enige vergoeding van kosten voor hen te zorgen, kwam in deze periode regelmatig voor. In 1816 kwamen de regenten tot de conclusie dat het onderwijs aan de wezen slecht was. Zij beslo ten meester Engelse te benoemen tot onderwijzer van de wezen. Het onderwijs zou plaatsvinden van negen tot elf uur en van één tot vier uur en gedurende de wintermaanden bovendien van vijf tot zeven uur 's avonds. De weesjongens die al bij een ambachtsman werkten, moesten van één tot twee uur naar school. Meester Engelse was ook belast met het onderwijs aan de kinderen van de armen. Het stadsbestuur hief de armenschool bij gebrek aan financiële middelen in 1817 op. In 1820 werd het onderwijs aan wezen en armen gecombineerd. Daarvoor verbouwde men toen de voormalige Waalse kerk. Meester Engelse kreeg ontslag, waarom weten we niet, en Jac. van der Peijl. uit Leiden werd benoemd als zijn opvolger. Hij moest per dag drie schooltijden les geven, mocht geen privaat onderwijs geven, moest ook buiten schooltijd een wakend oog over de weeskinderen houden en kreeg daarvoor een salaris van 480,- per jaar. Hij mocht wel de maaltijden in het weeshuis gebrui ken, maar moest zelf voor koffie, melk en thee zorgen. De nieuwe wezen-armenschool werd op 127

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 129