DE GESCHIEDENIS VAN HET WEESHUIS bedrag van twee kwartjes in te stellen. Het door de wezen meer verdiende geld zou ,,door den vader, ten hunnen name op de Spaarbank gebracht" worden. (20) Of de weesjongens op hun werk veel opstaken is de vraag. Veelvuldig waren de klachten van bazen over wezen, die weinig konden of wilden. Meerdere malen werd een recalcitrant kind van het werk verwijderd, zoals in 1860, toen een werkgever een weesjongen wegstuurde ..daar hij door onver schilligheid niets met hem doen" kon. (21) Zou de wees het ontslag uitsluitend aan zichzelf moeten wijten of speelden andere zaken een rol, zoals de geringe verdiensten van veel kinderen waarover met name de vader geregeld klaagde? Zo bleek uit een in 1878 ingesteld onderzoek dat de gemiddelde verdiensten 1,30 per week bedroegen. Niet voor niets sprak de vader een aantal jaren later schande over ,,de zeer lage belooning van sommige weezen." (22) De weesjongens moesten evenals de meisjes gevormd worden tot wat de armbestuurders noemden ..nuttige en werkzame leden der maatschappij." In de meeste gevallen betekende dit dat de jongens tot ambachtslieden - een stand die men het meest met de hunne in overeenstemming achtte - werden opgeleid. Toch behoorde ook een betrekking als soldaat, matroos of zelfs onderwijzer niet tot de onmogelijkheden. Integendeel, de eerste twee beroepen brachten een groot overlijdensrisico met zich mee en wie kon dit beter dragen dan een jongen, die sinds het overlijden van zijn ouders toch al weinig emotionele binding had met zijn verblijfplaats? Dit was misschien één van de redenen waarom de animo voor de militaire dienst onder de wezen groot was. (23) Ook de armbestuurders zelf wezen meer dan eens op de voordelen die een carrière bij de land- of zeemachl de weesjongens bood. In 1826 bijvoorbeeld, droeg het armbestuur de weesvader op de jongens ..kennis te geven" van de „voordeelige gelegenheid om de militaire loopbaan intetreden en hunne uittenoodigen om zich deze gelegenheid te nutte te maken om zich te verzekeren van verzorging gedurende en na volbragten dienst." (24) Een baan als onderwijzer leek het hoogste dat voor een weesjongen was weggelegd. Ook voor de meisjes gold een functie als onderwijzeres als uitermate prestigieus. Toen in 1877 de wees Johanna van de Vissche de onderwijzersakte had behaald, werd ze dan ook door het bestuur als het voorbeeld voor de andere meisjes in het gesticht gesteld. De armbestuurders deden alle mogelijke moeite om het kind aan een baantje te helpen. (25) Johanna was echter een uitzondering. De meeste meisjes werden voorbereid op een toekomstig bestaan als dienstbode of naaister. Cognitieve vaardigheden waren hiervoor niet vereist. Ze leerden het vak in het weeshuis zelf. Het dienstpersoneel werd voor het grootste deel uit de weeshuis bevolking zelf gerekruteerd. In 1860 werkten een kleine twintig weesmeisjes als ..linnenmeid" keukenhulp, werkster, ..mantelmeid".zoldermeid" of kindermeid." De linnenmeiden waren de assistenten van de naaimatres, die de weesmeisjes handwerken onder wees. Zij moesten zorgen voor het onderhoud van het leslokaal en de materialen. De keukenhulpjes waren belast met het koken en klaarmaken van het etenmet het zuiveren en schoonhouden van de keuken en het keuken-gereedschapals mede met het onderhouden van de directiekamer." Speciaal voor de verzorging van ..rouwmantels, pellen en paardendekken" waren twee mantelmeiden aan gesteld. Een volledige dagtaak zullen ze er niet aan hebben gehad. Het schoonhouden van de slaap kamers, het opmaken der bedden en het ledigen van de pispotten was aan de zorgen van de „zolder meiden"in latere tijd ..slaapzaalmeisjes" genoemd, toevertrouwd. De kindermeiden verzorgden de zieke kinderen. Onder supervisie van de zieken- en kindermoeder moesten ze „de zieken liefderijk oppassen en medicijnen enz. ter zijner tijd toe dienen"verder „de kinderen welke met kwade hoof den, brand of accedenten besmet zijn, behandelen, en de noodige kruiden of wat verder mogt vereischt worden klaarmaken De overige huishoudelijke taken, zoals het onderhoud van de refter en andere ruimten waarvoor geen andere meisjes waren aangesteld, werden verricht door de werkmeiden. (26) Hoe hoog het loon was dat de weesmeisjes voor hun werkzaamheden ontvingen, weten we niet. Veel zal het niet geweest zijn. De armbestuurders spraken in 1870 over slechts „eenige belooning." (27) 135

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 137