1. DE OUDSTE GESCHIEDENIS
De Heilige Geestmeesters
DE GESCHIEDENIS VAN DE ARMENZORG
In 1451 benoemde het stadsbestuur Henric Bertelmeeus, Jan die bastaart Tijneghieter en Comelis
Willem Oloutszn tot Heilige Geestmeesters. Zij belastten zich met de zorg voor de armen in Goes
en het beheer van het goederenbezit. De naam ..Heilige Geestmeester" had alles te maken met de
verlening van bijstand. Die vond in het algemeen gesproken van oudsher plaats in de kerk, in de
aan de Heilige Geest gewijde kapel. Zij waren niet de eerste funktionarissen in Goes met die naam.
Hun voorgangers kennen we echter niet, omdat nog oudere gegevens ontbreken. Het stadsbestuur
benoemde de Heilige Geestmeesters doorgaans voor een jaar, al kwam herbenoeming voor nog een
jaar ook wel voor. De Goesenaars spraken ook van .Aelmoesseniers." De naam Armmeesters
kwam na de Reformatie in zwang. 1
Het goederenbezit bestond uit landerijen die met de temt ..Heilige Geestlanden" werden aan
geduid. huizen, renten en hypotheken. Vaak schonk men deze bij testament aan de kerk. Het kwam
daarbij voor dat de schenkers daaraan de conditie verbonden dat hun nazaten rente-inkomsten ver
wierven. Men fundeerde een ..eeuwige provende"of ..prebende." In de Voorreformatorische
periode was het normaal dat na de dood van de schenker jaarlijks missen gelezen werden voor
diens zieleheil. Deze vergroting van het goederenbezit kwam indirect ook ten goede aan de arme
ingezetenen van Goes. Veel onroerend goed betekende hoge inkomsten aan pachtpenningen. Uil
deze inkomsten betaalden de armmeesters de bijstand.
De oudste aantekeningen over de provenden zijn verloren gegaan. Keetlaer heeft uittreksels na
gelaten uit een ..provendeboek"dat in 1580 begon. Daarin waren afschriften van nog oudere pro
venden verwerkt. Die maken duidelijk dat in de periode 1517 tot 1579 minstens drieënzestig perso
nen zo'n provende hadden gefundeerd, waarover in 1580 nog rente betaald moest worden. De lijst
maakt tevens duidelijk dat zowel bedragen aan geld, als landerijen en huizen in het geding waren.
Onder de stichters bevonden zich geestelijken, een baljuw, kooplui en een enkele ambachtsman,
ongetwijfeld de beter gesitueerden in de Goese samenleving. In de loop der jaren waren vele van
deze provenden steeds verder vererfd van de familie van de oorspronkelijke stichters, zodat de
regenten van het arm- en weeshuis in het jaar 1700 besloten schoon schip te maken, omdat de
uitkering van talloze grote en vooral kleine bedragen een aanmerkelijke lastenverzwaring be
tekende. (2)
De ons ter beschikking staande bronnen over de oudste sociale geschiedenis van Goes - en wij spre
ken dan over de daadwerkelijke bijstandsverlening en niet over het goederenbeheer - zijn zo frag
mentarisch dat het in kaart brengen daarvan welhaast onbegonnen werk is. Zo is er niets bekend
over de vorm waarin bijstand werd verleend. Op basis van latere gegevens mogen we aannemen dat
dat zowel in geld als in natura geschiedde. De bewaard gebleven rekeningen van inkomsten en uit
gaven van de Armmeesters uit de zeventiende eeuw maken dat duidelijk. Éénmaal per week kregen
de armen zowel geld als voedsel en brandstof. Vlees en vis, tarwebrood en wanneer de financiële
situatie niet best was: roggebrood, behoorden tot de vaste ingrediënten. Kleding en turf voor brand
stof waren daar ook bij. Wij nemen aan dat deze wijze van bijstandsverlening in de Voor-
reformatorische periode nauwelijks anders zal zijn geweest. Een enkele maal greep het stadsbestuur
in, want afgezien van de benoeming van de funktionarissen, waarmee het de sociale zorg indirect
controleerde, had het de facto niets met de armenzorg te maken. Zo stond het stadsbestuur in 1531
11