A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT Hoewel de regenten de gelegenheid tot ontspanning in het begin van deze eeuw aanzienlijk uit breidden - zo mochten volgens het huishoudelijk reglement uit 1904 de kinderen ook op Christelijke feestdagen uitgaan van twee tot negen uur - bleef het toezicht dat ze op de wezen uitoefenden streng. Zo was het de weeskinderen verboden verdachte huizen, kroegen of dansscholen" te bezoeken. Bovendien moesten ze, indien de vader hier naar vroeg, opgeven waar zij heen gaan en waar zij geweest zijn." (45) Tot zover de belangrijkste bepalingen uit de reglementen, zoals het stadsbestuur die voor het weeshuis opstelde in respectievelijk 1820, 1852, en 1904. Men mag er niet uit concluderen dat het weeshuis voor de kinderen een gevangenis was. In bijna alle gevallen stond men toe dat de wezen eens in de zoveel weken familieleden elders in het land bezochten en daar een aantal dagen logeer den. Ook werd goedgevonden dat de wezen tijdens de kermisdagen niet alleen langer vrij kregen, maar tevens de beschikking hadden over meer financiën dan het gebruikelijke zakgeld. In 1860 bijvoorbeeld, vroeg de vader aan het armbestuur ,,of de werkjongens, al naar gewoonte met kermis hun weekgeld voor zich mogen behouden." Het armbestuur zag hier geen enkel probleem in en stond bovendien toe dat de weeskinderen vier dagen lang en wel iedere dag tot negen uur 's avonds in de gelegenheid werden gesteld de kermisgeneugten te proeven. (46) De recreatiemogelijkheden werden in de loop der tijd uitgebreid. Kwam het vertier in de vorige eeuw grotendeels neer op de viering van feestdagen, jubilea en het bezoek aan de kermis, in het begin van deze eeuw kregen ook sport, spel en zelfs bioscoopbezoek meer aandacht. Vanaf 1910 bezochten de kinderen minstens eenmaal per jaar een voorstelling in de bioscoop waarvan ze, zo lezen we in de notulen van het bestuur, iedere keer weer „genoten." (47) In 1913 besloten de regenten enige „gezelschapsspelen om zich binnen mede bezig te houden" aan te schaffen; tien jaar later werd zelfs een speelkamer in het weeshuis ingericht. (48) Dit alles betrof gereglementeerd vermaak waarbij de regenten de wijze bepaalden waarop de kinderen hun vrije tijd doorbrachten. Sport en spel binnenshuis waren onschuldig en konden gemakkelijk in goede banen worden geleid. Met kermisbezoek lag het iets anders. Het armbestuur kon deelname aan dit volksfeest, wat de wezen als een verworven recht beschouwden, niet verbieden. Wel keek het er nauwkeurig op toe dat de wezen 's avonds stipt op tijd terug waren. Overtreding bestrafte men met huisarrest van minstens één dag. (49) Moest kermisbezoek noodgedwongen worden getolereerd, anders lag het met escapades op seksueel gebied, een vorm van ontspanning, die weliswaar door veel wezen werd geapprecieerd, maar aller minst door de armbestuurders. Het gebeurde meer dan eens dat de regenten van het weeshuis in aanraking kwamen met situaties waarin naar hun mening de jongens en meisjes zich een te grote mate van vrijheid jegens elkaar veroorloofden. In 1852 stelden ze naar aanleiding van geruchten over „zedeloos gedrag" in het weeshuis zelf een speciale onderzoekscommissie in. Deze kwam na enige weken tot de slotsom dat twee jongens en twee meisjes zich schuldig hadden gemaakt aan „eenige familiariteit zonder dat dit evenwel"zo vertelde de weesvader, tot „dadelijke zedeloosheid" had geleid. De kinderen kwamen er met een waarschuwing van af. (50) Ruim een kwart eeuw later, in 1878, bereikte het armbestuur wederom een klacht, ditmaal van de moeder, die sprak over al te groote familiariteit der weesjongens met de weesmeisjes in de rifter." Het arm bestuur besloot nu echter niet in te grijpen, daar het van mening was „dat het ongedwongen samen zijn der wezen zoals het in dit weeshuis plaats heeft, zeer nuttig en goed werkte in tegenoverstelling tot de elders in praktijk gebragte strenge afscheiding der jongens en meisjes." (51) De grens tussen „ongedwongen samenzijn" en „te groote familiariteit" was echter vaag. In 1882 deed zich een geval voor dat men met enig gevoel voor eufemisme, grensoverschrijdend kan noe men. In dat jaar werd de zeventienjarige P. Mulder op „heterdaad" betrapt, toen hij tijdens de afwezigheid van de weesvader met de eenentwintigjarige Leentje de Jonge „in de vestibule" werd aangetroffen in een „zeer ongepaste houding." Het armbestuur ontsloeg beide wezen op staande voet. Onder geen beding kon het een dergelijke vorm van ontspanning toestaan. (52) 140

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 142