A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT Orde en discipline De bewoners van het weeshuis, kinderen en personeel, waren onderworpen aan een strikte dis cipline. Arbeid, onderwijs en ontspanning waren aan allerlei regels gebonden, op overtreding waar van verschillende sancties waren gesteld. Dat de reglementen veelvuldig met voeten werden getreden, zal ons niet verbazen in een gesticht als het weeshuis dat bewoond werd door kinderen van zeer heterogene afkomst en leeftijd en onvoldoende gekwalificeerd personeel, dat een baan in een Godshuis zeker niet alleen als geestelijke roeping beschouwde, maar op de eerste plaats zag als een manier om in de eerste levensbehoeften te voorzien. De meest voorkomende vergrijpen van de weeskinderen waren insubordinatie, dronkenschap en zedeloos gedrag. Laten we een aantal van deze overtredingen en de wijze waarop ze bestraft werden eens nader bekijken. In 1883 deelde de voorzitter van het armbestuur mee „dat er reden tot grote ontevredenheid over de weezen bestond." Wat was namelijk het geval? „Op een dag"zo vertelde hij, „dat de weezen een feestje hebben bereid, is door bijna alle groote meisjes Brandewijn gedronken, wat door drie hunner clandestin in 2 fleschjes is gehaald, en ten gevolge heeft gehad dat enkele meisjes bepaald dronken waren Wat voor een slechte indruk moest dit incident niet op de jonge wezen in het huis maken? De straf die het armbestuur voor de hoofdschuldigen in petto had, loog er dan ook niet om: vier weken huisarrest „met dien verstande dat zij het gesticht om welke reden ook, volstrekt niet zullen mogen verlaten." (57) Het instellen van een uitgaansverbod was in de regel de sanctie op de wat lichtere overtredingen en ging in veel gevallen gepaard met een rantsoenering van de maaltijd. Zo werd in 1892 aan een wees, die door de onderwijzer uit de klas was verwijderd „de straf opgelegd de geheele maand thuis te blijven": bovendien werd hij acht dagen lang op water en brood gezet. (58) Ook brutaliteit en het uitslaan van obscene taal bestraften de armbestuurders gewoonlijk met opsluiting. In 1911 bijvoor beeld, besloot men twee weeskinderen veertien dagen lang in het gesticht op te sluiten wegens hun „zeer onbehoorlijk" gedrag. De overtreding bestond uit het „onderling briefjes aan elkander schrijven met de meest onzedelijke taal." (59) Zeker tot en met het eerste kwart van de vorige eeuw was het gebruikelijk, zij het officieel niet toe gestaan. dat de weesvader en de onderwijzer jeugdige overtreders een flinke aframmeling gaven. Lijfstraffen kwamen zelfs zo vaak voor dat het armbestuur in 1825 besloot in te grijpen en een verbod op lichaamsstraffen uitvaardigde. De vader van het weeshuis werd nadrukkelijk gewezen op de „ongepastheid van het toedienen van dergelijke tuchtigingen en de ondoelmatigheid van ligchaamsstraffen. Het opleggen van huisarrest gold als de enige toelaatbare straf op pekelzonden. (60) Maakte een wees het te bont of moesten de armbestuurders hem te vaak op de vingers tikken, dan behoorde verwijdering uit het gesticht tot de mogelijkheden. In 1881 bijvoorbeeld zetten zij een drietal weesjongens op straat nadat die hadden bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan afranseling, brutaliteit, ordeverstoring en zeer geregeld kerkverzuim. (61) Een overtreding die de goede naam van het gesticht zou kunnen bezoedelen, werd eveneens bestraft met uitzetting uit het weeshuis. Seksuele uitspattingen vatte men als zodanig op, zeker als buiten echtelijke kinderen hiervan het gevolg waren. In juli 1936 vernam het armbestuur dat de negentien jarige wees Jan Beuns vader moest worden. De voorzitter wenste weinig woorden aan deze zaak vuil te maken en stelde voor de jongen „zoo vlug mogelijk ontslag te geven daar hij dit een ernstige smet acht voor het weeshuis." De verontwaardiging van de armbestuurders over de misstap (die voor zoover bekend in geen tientallen jaren is voorgekomen"was zo groot, dat men besloot de jongen op staande voet te ontslaan en hem de gebruikelijke uitzet te onthouden. (62) In het bovenstaande gaven we voorbeelden van jongens die het gesticht noodgedwongen verlieten, zonder dat het weeshuisbestuur zich nog verder om hen bekommerde. Het gebeurde echter vaker dat men een recalcitrante wees niet aan zijn lot overliet, maar naar een gesticht of strafkolonie elders in het land stuurde. Het armbestuur bleef dan de voogdij uitoefenen, betaalde de verblijfskosten en stond toe dat de wees - mits deze berouw toonde - te zijner tijd terugkeerde. 142

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 144