A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT hield hij de boekhouding bij en zag hij er op toe dat de bewoners de reglementen in acht namen. (69) Een baan als weesvader was in trek. Het was een full-time betrekking, die in de vorige eeuw naast een salaris van 300,- per jaar vrije kost en inwoning bood. Toen het armbestuur in 1880 een advertentie in de krant plaatste waarin een nieuwe weesvader werd gevraagd, solliciteerden maar liefst zeventig mannen. Onder de gegadigden bevonden zich vogels van diverse pluimage: schoen makers, kantoorklerken, winkelknechten, onderwijzers, kruideniers en vele anderen. Ze hadden allen een gelijke kans. Een specifieke vooropleiding was immers niet vereist. Slechts ten aanzien van de burgerlijke staat had het armbestuur een uitgesproken voorkeur: het liefst zag het gehuwde mannen van middelbare leeftijd zonder kinderen in de functie van weesvader geplaatst. Van Maldegem, die vanaf 1854 tot aan zijn overlijden in 1880 als weesvader optrad, was kantoor klerk van beroep; zijn opvolger J. Hartman was „manufacturier." (70) Functioneerde de eerste in de ogen van het armbestuur naar behoren, anders lag het met Hartman. In eerste instantie meende men in hem een waardige opvolger van Van Maldegem te hebben gevonden totdat reeds in 1882 aan het licht kwam dat hij zich in het verleden dikwijls aan openbare dronken schap had schuldig gemaakt. Zijn verweer - hij zou ter bestrijding van zijne koortsachtige onge steldheid" slechts ,,een glas madera en een glas bier" hebben genuttigd - was dermate zwak dat het armbestuur besloot hem op staande voet te ontslaan. (71) Toen ook de opvolger van Hartman, J.D. Loos, het slechts een jaar uithield - conflicten met de naaimatres lagen ten grondslag aan zijn besluit het weeshuis vervroegd de rug toe te keren - vroeg het armbestuur zich af of wellicht een salarisverhoging het middel was om het beroep van weesvader aantrekkelijker te maken voor wat meer gegoede en gekwalificeerde personen. Eén der armbestuurders merkte op ,,dat zoowel in 1880 als in 1882 het getal der sollicitanten wel is waar groot was, doch derzelver gehalte zoo gering, dat van een keuze weinig sprake was geweest." Men besloot het salaris van de weesvader op te trekken tot 400,- per jaar. (72) Een salarisverhoging was echter geen garantie voor een herstel van de rust en orde in het weeshuis. Integendeel, de spanning tussen de personeelsleden bleef latent aanwezig, werd in de loop der tijd sterker en leek in het begin van onze eeuw tot een regelrechte uitbarsting te komen. Pas in 1904 gaf het armbestuur openlijk toe dat het in het weeshuis „niet goed" ging. De weeshuisregenten stelden dat in het tehuis „een verkeerde geest heerscht" en dat „er aan de inrichting ernstige gebreken kle ven, die er met der tijd ingeslopen zijn." Wat ze met deze woorden bedoelden, werd duidelijk toen op een vergadering in januari 1905 de personeelsleden één voor één op het matje werden geroepen. De vader kreeg het verwijt, dat hij „niet genoeg optreedt tot handhaving van het gezag en de orde" en dat hij bovendien veel zaken die zich in het weeshuis hadden afgespeeld, in de doofpot had gestopt. Zo had hij het weeshuisbestuur veel te laat op de hoogte gesteld van de voortdurende pes terijen waaraan de ziekenmoeder zich had bezondigd en waarvan de moeder het slachtoffer was geworden. Zij zou de weesmeisjes zelfs tegen het gezag van de vader en de moeder hebben opge hitst. Ook de naaimatres moest zich voor haar houding tegenover de autoriteiten verantwoorden. Niet dat zij beschuldigd werd van ondermijnende activiteiten, wel dat ze geen hand had uitgestoken om de orde in het weeshuis te herstellen. Tot disciplinaire maatregelen kwam het niet. De weeshuisbestuurders besloten „den vader te hand haven, doch de andere Suppoosten ten ernstigste op hunne plichten te wijzen." (73) Bovendien voegden ze aan de schriftelijke „Instructie voor den Vader en Moeder in het Weeshuis" een artikel toe waarin nog eens nadrukkelijk de autoriteit van beide personen ten opzichte van het overige personeel werd bevestigd. (74) Dergelijke conflicten waren mogelijk omdat de persoonlijkheid van de betrokkenen een belangrijke rol speelde. De naaimatres stond bekend als een zeer eigenzinnig mens dat zich weinig gelegen liet liggen aan geboden en verboden. De kindermoeder voelde zich al snel verongelijkt en had het idee dat ze tot zondebok werd gemaakt. Is men arm is en nederig, heeft men altijd schuld"zo vertelde ze de armbestuurders. Vader Kieviet gold als een weinig doortastend persoon. Behalve deze persoonlijke kwesties hebben ook andere factoren bijgedragen tot het ontstaan van conflictsituaties 144

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 146