De visie op de wezen en het weeshuis
A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT
Wezen waren kinderen voor wie de armbestuurders enigszins ambivalente gevoelens koesterden.
Enerzijds moesten ze streng en hard worden aangepakt, anderzijds sprak uit de woorden en daden
van vele weeshuisregenten een oprechte genegenheid - liefde, zo men wil - voor de ouderloze kin
deren.
Men probeerde hen burgerlijke deugden als gehoorzaamheid (aan de vele regels in het gesticht),
spaarzaamheid (spaarbankboekje en de ,,gemeene schotel") en soberheid bij te brengen. Door mid
del van arbeid en onderwijs, zowel in als buiten het weeshuis, moesten de kinderen worden voor
bereid op het echte" leven in de maatschappij.
De carrière die het armbestuur voor de wezen uitstippelde, moest zo veel mogelijk in overeen
stemming zijn met de sociale klasse waaruit de kinderen afkomstig waren. De jongens leerden een
traditioneel ambacht dat hen later in staat moest stellen zelfstandig de kost te verdienen. Voor de
meisjes werd een betrekking als dienstbode of naaister geschikt geacht.
Van standverheffing moesten de armverzorgers aanvankelijk niets hebben. De wezen behoorden
voor het merendeel tot de nederige" stand en dit dienden ze te weten ook. Tot ver in de twintigste
eeuw droegen de wezen kleding, die hen duidelijk onderscheidde van burgerkinderen. Opsmuk was
uit den boze. Nog in 1916 was het de kinderen verboden sieraden te dragen. (80) Het was immers,
om met de woorden van een Goese filantroop te spreken, ongewenscht aan weezen weelde te
leren, daar zij later in de Maatschappij te veel tegenslag zouden moeten ondervinden." Slechts
goede voeding en kleeding, bij gepaste zuinigheid" was in zijn ogen steeds zeer aan te bevelen."
(81)
In de jaren twintig van deze eeuw is er een eerste aanzet tot emancipatie van het weeskind. Zo
getroostten de regenten van het weeshuis zich meer moeite de weesjongens tot verdere studie aan te
moedigen. Een enkele keer komen we een wees tegen die tot de HBS werd toegelaten en, na het
diploma van deze school te hebben behaald, een geschoold beroep ging uitoefenen. Op deze wijze
vond, zij het op strikt individuele basis, een zekere mate van standverheffing plaats.
De emancipatie van de meisjes liet langer op zich wachten. De inspanningen van enkele regentessen
ten spijt, leek de functie van onderwijzeres aan een lagere school - een beroep dat in de vorige eeuw
in niet al te hoog aanzien stond - het hoogste dat voor een weesmeisje was weggelegd.
De emancipatie van de wees hield gelijke tred met zijn integratie in de samenleving. Naarmate de
tijd voortschreed, werden de kinderen gemakkelijker in de burgermaatschappij opgenomen. Dit
resulteerde in de opheffing van de zelfstandige wezen-armenschool in 1900 en het onderbrengen
van wezen in een normale" burgerschool. In de jaren twintig schafte men de wezenkleding af. Ook
hier verliep de emancipatie van de jongens wat vlotter dan die van de meisjes. Pas in 1928 mochten
de laatsten burgerkleren dragen. Het armbestuur verklaarde bij die gelegenheid ,,dat het thans niet
meer den tijd is, de meisjes in een afzonderlijk weezenpakje te laten loopen, opdat het publiek kan
zien, dat zij weezen" zijn, temeer omdat de jongens in het Weeshuis reeds eenige jaren burger-
kleeding dragen." (82)
Enkele wezen mochten dan wel eens tot de categorie .elementen met verkeerde neigingen" behoren,
zoals de voorzitter van het armbestuur in 1921 opmerkte, maar dit nam niet weg dat de filantropen
de opvoeding van de weeshuiskinderen het liefst in eigen hand namen. Het opsturen van kinderen
naar heropvoedingsgestichten elders in het land was uitzonderlijk en werd slechts als laatste
redmiddel toegepast.
In de vorige eeuw ontving het armbestuur ieder jaar een brief van de provinciale autoriteiten waarin
deze wezen op de mogelijkheid weeskinderen in één der kolonies van de Maatschappij van Wel
dadigheid te plaatsen. Het armbestuur voelde hier echter niets voor. Niet alleen de hoge bestedings-
kosten zag het als een bezwaar, ook de opvoeding in de koloniën liet in de ogen van de Goese liefda
digheid veel te wensen over. In een schrijven aan het gemeentebestuur werd de loftrompet over het
weeshuis gestoken: ,,Ons immers is het alzoo toegeschenen met betrekking tot de kinderen welke in
148