Noten:
DE GESCHIEDENIS VAN HET WEESHUIS
het Weeshuis dezer stad worden opgevoed en onderhouden; dezen genieten bij goed en gezond
voedsel, eene goede ligging en doelmatige kleedingtevens eene beschaafde opvoeding, en worden,
na genoten schoolonderwijs in de gelegenheid gesteld nuttige handwerken aanteleeren; hierdoor
zijn nagenoeg allen in staat om bij hunne meerderjarigheid, het huis verlatende, in hun onderhoud
te voorzien Bovendien worden in dat huis veeltijds kinderen aangetroffen die van fatsoenlijken
huize doch ouderloos geworden zijn; dewelke na het verlaten van het Weeshuis, ondersteund door
hunne betrekkingen, in eenen deftigen stand geplaatst, op hunne beurt in staat zijn bijtedragen tot
instandhouding van nuttige Inrigtingen en tot onderhoud hunner behoeftige natuurgenooten." (83)
De Goese weesjes werden als nette en fatsoenlijke armen beschouwd, die liever niet samen met
bedelaars, vagebonden en ander uitschot" in een Weldadigheidskolonie moesten worden
opgevoed.
Het weeshuis was primair een leer- en opvoedingsgesticht. Het overdragen van de burgerlijke
deugden en het bijbrengen van praktische vaardigheden waren belangrijk. Van minstens even groot
belang was het dat de weeskinderen werden opgevoed in de typisch Hollandse traditie van religieuze
verdraagzaamheid, een soort Christendom boven geloofsverdeeldheid. Het gesticht stond open voor
wezen van verschillende gezindten. Waren het in de zeventiende en achttiende eeuw vrijwel uit
sluitend hervormde kinderen, die het weeshuis bevolkten, in 1814 „ontsloot" het tehuis „zijne
woningen voor de weezen van de Roomsch Katholieke Gemeente"terwijl in de tweede helft van de
negentiende eeuw ook enkele gereformeerden er een tijdelijk onderkomen vonden.
Het armbestuur juichte deze ontwikkeling toe en schreef in 1841 met enige trots, dat de Hervormde
en Roomsche weezen" in dat jaar reeds meer dan 25 jaren onder een dak vereenigd (waren),
zonder dat immer, eenige de allerminste botsing heeft plaats gehad: eene omstandigheid, welke niet
algemeen bestaat, en een genoegelijk blijk van verdraagzaamheid, overeenstemming en onzijdige
behandeling oplevert." (84)
Het armbestuur zag het als zijn plicht „de weezen in het kerkgenootschap hunner ouders te doen
onderwijzen en opnemen." In de praktijk betekende dit dat de kinderen van de eigen predikant of
pastoor godsdienstonderwijs ontvingen en dat ze op zondagen de eigen kerk bezochten. Zolang de
wezen-armenschool bestond, tolereerden de filantropen onder geen voorwaarde dat de wezen een
aparte, bijzondere school bezochten. Meer dan eens diende het kerkbestuur van de gereformeerde
kerk een verzoek in zijn wezen naar de christelijke school te mogen sturen. De weeshuisregenten
weigerden hieraan gehoor te geven. De wezen, katholiek, hervormd of gereformeerd werden als één
familie beschouwd waarvan de leden in goede harmonie met elkaar moesten leven. Gescheiden
onderwijs zou hier alleen maar inbreuk op maken. (85)
1. Artikel 20 uit de verordening op het BA 1913 in: Arch. BA,inv.nr.l075, nr. 91 Cf. Artikel 13 uit verordening BA 1858.
2. Zie voor verlaten van kinderen in vroegere tijden het prachtige boek van J.Boswell. Overgeleverd aan vreemden (vert. uit
Engels)
Voor de treurige toestanden op het platteland en de verzorging van de wezen aldaar: Levensgeschiedenis van een Zuid-
Bevelandschen wees en J.A. Geill., Weezen-verzorging.
3. BAG, inv.nr. 439, 24-10-1853.
4. Idem. inv.nr. 943, 20-9-1884 en 11-11-1884 en inv.nr. 1046, nr. 134.
5. Idem, inv.nr. 435, 26-1-1828.
6. Idem, inv.nr. 949, 29-11-1892.
7. Idem, inv.nr. 1053, nr. 203.
8. Idem, inv.nr. 966, 20-10-1909.
9. Idem, inv.nr. 967, 20-6-1910.
10. Zie voor opname en financiële afwikkeling bijv. het „geval" - De Dreu in: BAG, inv.nr. 937, 22-9-1873, en 13-10-1873 en
inv.nr. 1036, nrs. 287 en 391.
11. BAG, inv.nr. 438, 16-2-1846.
12. Idem, inv.nr. 443, volgnr. 185.
13. Idem, inv.nr. 449, volgnr. 93.
14. Idem, inv.nr. 1001, 18-10-1923.
15. Idem, inv.nr. 1065, volgnr. 126.
16. Idem, ongeïnv., notulen 22-11-1937.
149