DE GESCHIEDENIS VAN HET OUDEMANHUIS bewoners, ondanks het feit dat ze zich in de tussenliggende periode ettelijke malen had moeten verantwoorden voor dronkenschap en abnormaalgedrag. (19) Een enkele keer besloot het armbestuur wel tot uitzetting. Zo werd in 1929 de oude Adr. Reijnierse het huis uitgetrapt. De man had het er dan ook wel naar gemaakt. In juni van dat jaar, vertelde de conciërge, was Reijnierse op een Zaterdag-avond weder stom-dronken in het Manhuis gekomen." Het armbestuur riep de oude man op het matje en probeerde hem duidelijk te maken, „dat het Man huis geen asyl voor dronkaards" was. Of deze woorden tot Reijnierse doordrongen, kunnen we betwijfelen. Een maand later was het al weer mis. Reijnierse had, zo vertelde de voorzitter van het armbestuur,,,//; den nacht van Dinsdag op Woensdag der vorige week, in dronken toestand, een zeker voorwerp op zijn bovenkamertje omver geworpen, waarvan den viezen inhoud op het bed, en kleeren van de beneden-bewoonster is gekoomen, hetgeen deze, terecht, geheel van streek heeft gebracht." Dit voorval was in de meest letterlijke betekenis de druppel die de emmer deed overlopen. Daar Reijnierse nagenoeg eiken dag dronken thuis komt", zo merkten de arm bestuurders op, besloten ze hem de verdere toegang tot het manhuis te ontzeggen. (20) Een ander, in de ogen van de filantropen, hopeloos figuur was Leendert V. Diens hele leven stond in het teken van bittere armoede, persoonlijk leed en bovenmatig alcoholgebruik. In 1879 te Kloetinge geboren, op vijfentwintigjarige leeftijd gehuwd, vader van tien kinderen, ongeschoold arbeider van beroep en woonachtig aan het Roosjeshof kwam hij reeds vroeg met de armenzorg in aanraking: zijn naam treffen we aan op de Zomer- en Winterrol uit 1907. Vroeg verloor hij zijn vrouw en maar liefst vier van zijn kinderen van wie de oudste nog geen anderhalf jaar oud werd. Na het overlijden van zijn vrouw raakte V. steeds dieper in de versukkeling. De kinderen ontvluchtten de één na de ander het ouderlijk huis dat volgens een ooggetuige in „den meest vervuilden toestand" verkeerde, en zelf probeerde hij met allerlei losse baantjes in zijn levensonderhoud te voorzien. De keren dat hij geen werk had, klopte hij aan bij het armbestuur dat er zoveel mogelijk op lette dat hij de aalmoes niet in drank omzette. Dit laatste kon echter niet worden voorkomen. Het aantal malen dat de politie Leendert in de jaren twintig en dertig vooropenbare dronkenschap" bekeurde, was niet bij te hou den. Gevangenisstraffen sorteerden geen enkel effect, plaatsing in de beruchte strafkolonie te Veen- huizen evenmin. Steeds weer beloofde hij beterschap, zonder enig resultaat. Het armbestuur wist zich met de man geen raad. Toen niets meer scheen te helpen, werd hij uiteindelijk in het Manhuis opgenomen. Het hielp echter weinig. Al spoedig beklaagde de conciërge zich over de stumper die meer dan eens te diep in het glaasje keek en 's avonds veel te laat thuis kwam of helemaal niet terugkeerde. In de zomer van 1939 werd hij dronken door Meyler, de conciërge van het Manhuis, op het politiebureau gebracht. „Menschen beneden hadden last van de vuiligheid, daar hij in zijn kamertje stond te Tot 1952, het jaar waarin hij in een inrichting te Bergen op Zoom werd opgenomen, zou hij zijn dagen in het manhuis doorbrengen. Gedurende zijn twaalfjarig verblijf moest hij zich tegenover het armbestuur talloze malen verantwoorden voor zijn „herhaalde dronkenschap." (21) Leendert V. was een tragisch geval en niet representatief voor de manhuisbevolking. Toch was het de moeite waard enigszins uitvoerig in te gaan op zijn levensgeschiedenis. Deze werpt niet alleen licht op de armoede, waarin sommigen in Goes verkeerden en de manier waarop de armenzorg met deze mensen omging, maar ze laat ons tevens zien dat de filantropen het Manhuis zagen als een laatste toevluchtsoord voor oude lieden van de zelfkant der maatschappij Na de Tweede Wereldoorlog werden plannen gemaakt om een deel van het Manhuis in te richten als verpleegtehuis voor de meest hulpbehoevende bejaarden. Zo ver kwam het echter niet. Bespre kingen tussen de gemeente en de plaatselijke liefdadigheidsinstellingen leidden ertoe dat speciaal voor de gebrekkige ouderen een apart rusthuis werd opgericht. Dit tehuis, gevestigd in een pand aan de Beestenmarkt, stond onder leiding van het armbestuur en werd in 1956 in gebruik genomen. De autoriteiten onderwierpen het Manhuis in de jaren vijftig en zestig meerdere malen aan een kritisch onderzoek. Voor de gemeente was het zonneklaar dat het gebouw in veel opzichten te wensen over liet. Niet alleen wees ze op het ontbreken van elementair comfort en essentiële veiligheids- 165

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 167