DE GESCHIEDENIS VAN HET GASTHUIS oostzijde van de haven in te richten als pesthuis. Dat was vooral bestemd voor de opvang van arme Goesenaars die voor hun verblijf aldaar niets behoefden te betalen. Men wees een man en een vrouw aan voor de verzorging van de patiënten. In deze periode werden, met uitzondering van de in Goes in garnizoen gelegerde soldaten, geen personen in het gasthuis opgenomen. Op het hoogtepunt van de epidemie was iedereen verplicht binnenshuis te blijven. De armen kregen hun bijstand op discrete wijze thuisbezorgd. De ziekte heerste op zeker moment zo hevig dat er geen linnen meer beschik baar was voor het naaien van doodskleren. Daarvoor gebruikte men toen het goedkopere baai. Medio 1636 werd Mattheeus Strubbe tot pestmeester benoemd. Ook hij kreeg een salaris van honderd pond per jaar zolang de pest woedde. Hoeveel slachtoffers de epidemie te Goes eiste, is niet bekend.(8) In 1664 heerste de pest weer in Holland. Het stadsbestuur verbood dat jaar de handel in tweedehands kleding die vooral op de jaarmarkt in augustus werd verhandeld. Ook mochten de handelaren geen levensmiddelen uit Haarlem, Leiden, Amsterdam en Utrecht in de stad brengen. In 1666 was de ziekte weer in Goes. De besmetting werd het eerst geconstateerd ten huize van leerlooier Gerard Steehouwer die op het Schotje van Armoe bij de Ganzepoort woonde. Alle aan de ziekte overleden personen begroef men 's nachts. De scholen werden gesloten op last van het stadsbestuur. In 1667 hield men een dankdag nadat de epidemie was uitgewoed. In 1721 werd bekend gemaakt dat de pest in Frankrijk woedde en dat men voorzichtigheid moest betrachten bij de aanschaf van goederen die uit dat land werden ingevoerd. Daarna zwijgen de bronnen over de pest. (9) Ongetwijfeld hebben andere ziekten, zoals mazelen, kinkhoest en dergelijke regelmatig een epidemisch karakter gedragen. Gegevens daaromtrent ontbreken. Die komen eerst in de negentiende eeuw beschikbaar. Het bestuur en het personeel van het gasthuis Van 1601 tot 1633 hadden de Armmeesters het beheer over het gasthuis. In 1601 had het stads bestuur besloten het grondbezit van Armmeesters en gasthuis te combineren. Een beslissing die tot doel had de zorg voor armen, zieken en gebrekkigen en vreemdelingen een meer solide basis te verschaffen. Notulen van de Armmeesters uit die periode zijn niet voorhanden. Wij hebben geen inzicht in het reilen en zeilen van het gasthuis als instelling. In 1633 besloot het stadsbestuur het gasthuis en de zorg voor de huisarmen te scheiden. Nu was de zorg voor de weeskinderen groten deels al van de rug van de Armmeesters afgehaald door de ingebruikname van het weeshuis in 1628. Niettemin vertoonde de rekening van de Armmeesters over 1633 een tekort van duizend pond Vlaams. Het stadsbestuur benoemde voor het gasthuis een apart college van regenten. De goederen die het tehuis vroeger had bezeten, werden weer teruggegeven. Er zou een instructie worden opgesteld voor het regentencollege. Men zou vagebonden en vreemdelingen uit het gasthuis weren. Weeskinderen mochten alleen maar in het weeshuis worden opgenomen, mits die aan de in de ordonnantie genoemde eisen zouden voldoen. Deden ze dat niet, dan zou men ze, zoals vroeger, bij Goese ingezetenen uitbesteden. Ook zou het gasthuis geen commensaals" mogen opnemen. De Arm meesters moesten jaarlijks een subsidie geven voor de instandhouding van het gasthuis. (10) Het eerste regentencollege van het tehuis bestond uit de stadsbestuurders Mattheus Eversdijk, Willem van Stapelen en Geerard Sabbinge. Regentessen waren Soetken Brune, Elisabeth Sprokkel- mans en Tanneke Mannee. In de voor hen opgestelde instructie was bepaald dat zij éénmaal per week moesten vergaderen in de regentenkamer van het gasthuis. Alle zaken over het gasthuis moes ten zij behandelen. Het voorzitterschap wisselde per maand over de regenten. Verzuimden zij de vergadering bij te wonen, dan moesten ze een boete van zes stuivers betalen. De regenten waren vrij in de veipachting van de landerijen die eigendom van het gasthuis waren, maar aan- of verkoop daarvan mocht slechts met goedkeuring van burgemeesters en schepenen plaatsvinden. De toelating van personen tot het gasthuis geschiedde maar mondjesmaat om de lasten niet te zwaar te maken. 171

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 173