A.J. BAJRTH EN DRS. A.L. KORT fraude. Na een diepgaand onderzoek kwam de „berugte" kwitantie op 19 januari 1798 uit een ijzeren kist tevoorschijn. Het stadsbestuur had graag willen weten waarom die kwitantie zo lang onder tafel was gebleven, maar daarop kwam van de zijde van het gasthuisbestuur geen antwoord. (13) De bevolking van het gasthuis Niet iedereen kwam het gasthuis in, gelet op de ordonnanties. Wie dan wel? In de eerste plaats zwer vers, maar hun verblijf was slechts van korte duur en wanneer stad en platteland de vagebonden als een last ervoeren, dan weigerde men hun de toegang. In de tweede plaats de proveniers. Zij betaalden een zeker bedrag dat van geval tot geval kon variëren, en werden dan voor de rest van hun leven in het tehuis verzorgd. Pas in de achttiende eeuw ging men vaste tarieven berekenen, namelijk dertien pond per jaar. Voor personen van buiten Goes was dat bedrag vijftien pond. (14) En in de derde plaats de zieken. Voor hen waren een aparte mannen- en vrouwenkamer beschikbaar. De praktijk spotte zo nu en dan nog wel eens met de bepalingen in de ordonnanties. Al in 1634 was sprake van een „strafopname." Het geval ,,Sara Wanne", dat toen plaatsvond, hebben wij al aan gehaald. In 1673 werd Elisabeth Berths, weduwe van Mels Ingelse, voor straf in het gasthuis geplaatst omdat zij zwanger was en in 1729 gebeurde dat met Neeltje Potters, drieëntwintig jaar oud, die in Middelburg een onecht kind ter wereld had gebracht en het in Goes als echt kind ten doop had gehouden. Maar ook kwam het nu en dan voor dat men uit verdienste, voor rekening van de stad, als provenier in het gasthuis een plaats kreeg. Dat overkwam Jan Janssen Kuete, die stokoud en straat arm was. Wij hebben dat al weergegeven in een ander hoofdstuk. Hetzelfde overkwam Marinus Jacobsen in 1648.(15) Hoewel in 1633 was bepaald dat zwervers het gasthuis niet in mochten, was het aantal in 1655 dermate groot dat de vroede vaderen besloten de situatie in het gasthuis met eigen ogen te bezien. Ze bekeken alle ruimten ook met het doel om een spinfabriek te vestigen in het complex, waarin men alle vagebonden en „lediggangers" aan het werk kon zetten. De notulen van het stadsbestuur maken niet duidelijk of dit initiatief van de grond kwam. Wel waren in 1677 de zolders van het gasthuis verhuurd aan de stad voor de spinfabriek. Hoe lang die heeft bestaan en wanneer die is opgeheven, weten we niet. We hebben de achttiende eeuwse spinfabriek al genoemd. (16) In 1676 besloot het stadsbestuur voortaan de plaatsing van personen in het gasthuis in overleg met de regenten te regelen. Klaarblijkelijk fungeerde het gasthuis als opvangcentrum voor lieden van allerlei slag. De regenten waren daarmee niet altijd gelukkig, zeker niet wanneer het stadsbestuur hen voor het blok zette. De schaarse gegevens maken tevens duidelijk dat het tehuis een min of meer regionale funktie had. Daaraan kunnen we ontlenen, dat er in 1648 achtenveertig personen, hetzij als zieke, hetzij als provenier werden opgenomen. Van hen waren er vijftien van buiten Goes afkomstig. Zij kwamen onder meer uit Amsterdam, Brugge, Duinkerke en elders uit Vlaanderen. Er stierven in dat jaar twaalf personen. Doorgaans staat vermeld, dat ze in zieke toestand „met de stoel" (een soort brancard?) waren opgenomen. Om welke ziekte dat ging werd meestal niet vermeld. Eén persoon was blind en enkele anderen leden aan een beenkwetsuur. In 1649 werden vijftig personen opge nomen, onder wie vijftien Vlamingen en drie Fransen. Zij zullen naar wij aannemen tot de categorie vagebondenhebben behoord. Er stierven negen personen. Eén vrouw had „water", enkele anderen een gekwetst been; de rest was volgens de aantekeningen ziek in het tehuis opgenomen. Sommigen kregen een plaats in de „baaijert"de ruimte waarin de passanten een nacht mochten verblijven. De reden waarom is niet te achterhalen. In 1652 namen de regenten tenminste vier entwintig personen op - de gegevens daarover zijn niet compleet - van wie er twee stierven en er zeven van buiten Goes kwamen. Twee personen waren „niet wel bij sinnen." Een persoon verbleef meer dan driehonderd dagen in het Gasthuis voordat hij het mocht verlaten. (17) Ook over de periode van 1681 tot 1685 kunnen wij wat gegevens verstrekken. In 1681 werden veertig personen opgenomen. Van hen kwamen er zesentwintig uit Goes en veertien uit de 174

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 176