2. SOCIALE ZORG IN DE ZEVENTIENDE EN ACHTTIENDE EEUW De Armmeesters DE GESCHIEDENIS VAN DE ARMENZORG In 1601 besloot het stadsbestuur de goederen van het gasthuis en die van de Armmeesters te combi neren. Het aantal Armmeesters kwam op zes. Uit de schaars bekende gegevens in de periode daarna valt af te leiden dat de besturen van gasthuis en de armen ook daadwerkelijk zijn samengegaan. Aan die geringe schriftelijke neerslag kunnen wij onder meer ontlenen dat ze in 1614 door burge meesters en schepenen ten stadhuize werden ontboden omdat de administrateur, Christiaan Crijnssen, malversaties had gepleegd. De Armmeesters kregen opdracht na te gaan in hoeverre Crijnssen zijn plicht had verzaakt. Het resultaat van dat onderzoek is niet bekend. Crijnssen kreeg echter ontslag en in 1615 kwam Pieter Rondvisch in zijn plaats. (1) Hij was niet de enige die voor fraude aan de dijk werd gezet. In 1629 overkwam Jan Bouchelaar hetzelfde, omdat die onjuist had gehandeld bij de uitdeling van de ..provenden" aan de armen. Dat ging om de bedeling met brood, bier, haring, turf en geld. Elias de Swart volgde Bouchelaar op. (2) In 1633 besloot het stadsbestuur de organisatie van de sociale zorg te herzien. Het gasthuis werd losgekoppeld uit de organisatie van de Armmeesters en kreeg een eigen college van regenten. De administraties van de instellingen bleven echter in dezelfde hand. Het stadsbestuur stelde daarvoor een ordonnantie vast. Om het gasthuis goed te kunnen beheren, werden de goederen die het oor spronkelijk had bezeten weer teruggegeven. Ook de funktie van het tehuis veranderde. Vagebonden mochten er niet meer in opgenomen worden. Voor de proveniers was er geen plaats meer. Daarvoor gebruikte men het in 1628 in gebruik genomen weeshuis. De in het tehuis aanwezige kinderen zou den worden overgebracht naar het weeshuis. Het college van Amrmeesters bleef uit zes personen bestaan. Zij hoefden geen kinderen meer te onderhouden. Ter verlichting van de fondsen van de Armmeesters zou de ordonnantie op de wering van vagebonden weer streng worden toegepast. Voor de delging van de tekorten op de exploitatie kreeg het gasthuis een bijdrage uit de fondsen van ,Abbenbroek." In 1636 vroegen de regenten van het gasthuis om de scheiding van de admini straties door te willen voeren. Het stadsbestuur besliste daarop afwijzend. (3) In 1671 stelden burgemeesters en schepenen vier personen aan als als wijkmeesters die moesten trachten te voorkomen, dat allerlei vagebonden zich zonder voorkennis van het stadsbestuur in Goes zouden vestigen. (4) In 1681 wendden de Armmeesters zich tot het stadsbestuur met de klacht dat de administratie van armen, gast- en weeshuis door één persoon niet goed werkte. Zij hadden de indruk dat voor het gast- en weeshuis betalingen werden gedaan uit hun kas. Dat ging ten koste van de armen die ze moesten verzorgen. Uit een onderzoek bleek dat het weeshuis een bedrag van ruim achthonderd pond vlaams schuldig was en het gasthuis meer dan vijfhonderd pond. Het stads bestuur besloot dat zowel wees- als gasthuis de verschuldigde bedragen moesten terugbetalen, doch aan een scheiding van de administraties werd net als in de jaren dertig van de zeventiende eeuw niet gedacht. Wellicht boterde het niet al te best tussen de besturen, want de Armmeesters kregen van burgemeesters en schepenen de opdracht de nalatenschap van ene Matje Christiaans, op een gedeelte waarvan gast- en weeshuis aanspraak konden maken, nu eens finaal te regelen. (5) In 1689 sleutelde het stadsbestuur opnieuw aan de organisatie van de sociale zorg. Het in 1687 ingerichte weeshuis voor arme kinderen aan de Beestenmarkt bleek niet exploitabel. Althans het ontbrak de Armmeesters aan financiële middelen om het in stand te houden. Het graan deed het slecht op de markt, de belastingen op onroerend goed waren hoog en de inkomsten daaruit waren zeer verminderd. Burgemeesters en schepenen besloten de administraties van de Armmeesters en 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 23