DE GESCHIEDENIS VAN DE ARMENZORG
Algemeen Armbestuur
Jaar permanent tijdelijk
Diaconie
permanent tijdelijk
Soepkokerij
1842 127
1843 132
1844 115
1845 119
1846 266
1847 273
1848 274
1849 314
1850 319
1852 329
1853 340
1854 311
1855
106
90
108
127
544
537
478
430
426
427
352
315
65
63
62
69
160
178
190
191
197
211
205
83
44
44
50
50
374
381
170
155
159
170
160
13
380
388
393
398
355
348
334
330
364
361
385
323
813
91
onbekend
1856 410
1857 396
1858 386
327
319
314
80
89
84
22
33
12
272
251
237 (2)
Rond het midden van de vorige eeuw bedroeg alleen al het aantal huiszittende armen ruim 20% van
de bevolking. De raadscommissie voor het armwezen berichtte dat in 1853 van de ruim elfhonderd
bedeelden maar liefst vijfhonderddrieënveertig mensen tot de valide armen gerekend moesten wor
den. Voor het merendeel ging het hier om ongeschoolde arbeiders als landarbeiders, kaaiwerkers en
arbeiders, voor wie in de wintermaanden geen werk was. (3)
De officiële cijfers geven naar alle waarschijnlijkheid een te optimistisch beeld van de armoede.
Niet iedereen die arm was, klopte bij het armbestuur aan en ook honoreerden de armbestuurders bij
lange na niet alle verzoeken om onderstand. Sprekender dan de cijfers is het getuigenis van tijd
genoten, vooral van diegenen, die uit hoofde van hun beroep dagelijks te maken hadden met arme
medeburgers. We bedoelen in dit verband het boek van de Goese arts K. Broes van Dort, dat op
indringende wijze een beeld schetst van de omstandigheden waaronder een zeer groot deel der
Goese bevolking in de periode van 1830 tot 1860 verkeerde. Van Dort maakte zich in zijn genees
kundige plaatsbeschrijving vooral zorgen om het hoge sterftecijfer onder de minder bedeelden in de
stad. De gemiddelde leeftijd van vijfentwintig jaar lag beduidend lager dan het landelijk gemid
delde. Als directe oorzaken van de slechte lichaamsconditie en geringe levensverwachting noemde
hij de slechte woonomstandigheden, het vaak zeer eenzijdige dieet en de consumtie van sterken
drankendie volgens de arts „in deze gemeente buitensporig groot was." Ondanks het feit dat
Goes vanwege haar ruime pleinen en tamelijk brede straten een leefbaar woonklimaat had, wees
Van Dort op enkele schaduwzijden. De stadsvesten, in feite niet meer dan open riolen, waren een
bron van verontreiniging. Hetzelfde gold voor de garancine- en de gasfabriek, de vele varkens
hokken en mestvaalten in de stad waaruit allerhande voor de gezondheid schadelijke dampen
opstijgen." Met de huisvesting van de arbeiders was het droevig gesteld: „Zeer vele woningen van
den geringeren stand worden in 2, 3, ja zelfs 4 partijen verhuurd: zodat kamertjes, die
ternaauwernood, voor twee menschen ruimte bevatten door huisgezinnen, uit 4 tot 6 personen
bestaande, bewoond worden: die daarin eten, drinken, slapen, de wasch droogen, en niet zelden
hunne uitwerpselen, gedurende eene geheele week en nog langer, bewaren."
De meeste kleine middenstanders waren trouwens niet veel beter af: „De huizen b.v. van de meeste
kleinhandelaars in Goes zijn ingericht, op besparing van de meest mogelijke ruimte voor de
winkelzaak, welke daarin gedreven wordt. Meestal vindt men achter den winkel, een klein woonver
trek, dat zijn licht, deels door eene glazen deur uit hel voorhuis, deels door een in de zoldering
aangebragten, zoogenaamclen koekoek ontvangt
37