DE GESCHIEDENIS VAN DE ARMENZORG Het armbestuur Uit de bedelingscijfers van de bovenstaande tabel blijkt niet alleen de toegenomen armoede, maar ook en misschien nog meer het aandeel dat het Algemeen Armbestuur in de stedelijke armenzorg had. Dit was niet gering. Bovendien nam het aandeel van het amibestuur in de loop van de periode toe, zeker in vergelijking met dat van de Hervormde diakonie. Tendele moet het hoge getal bedeel den van het armbestuur worden toegeschreven aan het feit dat ook de rooms-katholieke armen aan de zorgen van het Algemeen Amibestuur waren toevertrouwd. Pas in 1854 werd in Goes een katho liek armbestuur geïnstalleerd. Sinds 1824. het jaar waarin de organisatorische veranderingen uit de Franse tijd definitief ongedaan waren gemaakt, bestond het armbestuur uit twee van elkaar gescheiden afdelingen: het Algemeen Armbestuur, onder meer belast met de zorg voor de huiszittende armen en de bewoners van het manhuis, en de regenten van de Godshuizen die het toezicht moesten uitoefenen op het wezen gesticht en het gasthuis. Beide colleges vergaderden apart en ook hun administraties waren tot 1858 strikt gescheiden. Aan gezien voor de geschiedenis der Godshuizen een apart hoofdstuk is ingeruimd, richten we ons hier op de afdeling Algemeen Amibestuur. Dit bestond behalve de voorzitter uit vier gewone leden die minstens éénmaal per week bijeenkwamen. Deze avondzittingen duurden vaak langer dan drie uur. Geen wonder als men bedenkt dat alle armenzaken, variërend van verzoeken tot ondersteuning tot het beheer van de eigen bezittingen, afgehandeld dienden te worden. De bestuursleden kregen geen enkele financiële vergoeding, armenzorg was tenslotte liefdadigheidswerk. Het zal geen verbazing wekken dat deze heren, in hun functie benoemd door het stadsbestuur, tot de plaatselijke elite &e'efteven vfiluïti 7"//tfUi+i rr.ifg XJ DIAKENEN >u ii«liirtl 1] II V 0 II M I) li C E M K K jf T E te GOES, verklaren bij deze dat uithoofde van wordt geweigerd in öp te nemen. Goes, den Diakenen voornoemd,. Namens dezelve, Steeds vaker werden in de loop der tijd armen door de kerkelijke filantropen voorverwezen naar het Burgerlijk Armbestuur. Financieel onvermogen werd als reden aangevoerd om een deel van de eigen bedeelden van verdere onderstand uit te sluiten. 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 41