A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT De zorg voor de armen De bedeling in geld en/of natura bleef - de rekeningen van het Algemeen Armbestuur vormen het bewijs - de belangrijkste uitgavenpost. Dit is niet verwonderlijk: minstens de helft van de onder steunden was invalide en eigenlijk alleen met geld en goederen te helpen. Hun namen prijkten stee vast op de winter- en zomerrol die jaarlijks aan het begin van het seizoen werd opgemaakt. Als je naam op de lijst was vermeld, kon je er min of meer op rekenen een aantal maanden lang iedere week een bepaalde hoeveelheid geld, aardappelen, brood en turf in handen te krijgen. Het arm bestuur kon er niet omheen in tijden van economische rampspoed ook valide aimen in de bedeling op te nemen. Zoals we reeds hebben gezien, ging dit niet van harte. Gezinshoofden, zeker die van grote gezinnen, maakten enige kans op een uitkering; alleenstaanden veel minder. Zo kreeg in 1830 een aime te horen. ,,dat geen eenloopende personen worden ondersteund dan zeer enkel in het barre winterseizoen." (8) Duidelijke voorschriften, regels en wetten inzake ondersteuning ontbraken. Het armbestuur bepaalde zelf of iemand op hulp kon rekenen en op welke wijze. De arme moest zelf verschijnen voor de vergadering van het armbestuur, die in de regentenkamer van het weeshuis plaatsvond. Hij legde zijn persoonlijke situatie uit en deed er goed aan in tegenwoordigheid van de heren arm bestuurders een onderdanige houding aan te nemen. Het besluit tot ondersteuning werd tijdens de vergadering genomen, in de meeste gevallen zonder dat een onderzoek ter plekke was ingesteld. Wel was reeds in 1824 het besluit genomen Goes in vier wijken te verdelen „ten einde bij voor komende gelegenheden Inspectiën te doen bij de armen, en alzoo in staat te wezen om met meer kennis van zaken over de billijkheid van aanvragen te oordeelen." Regelmatig armbezoek bleef tot het midden van de vorige eeuw uitzondering. (9) Het geld of de goederen moesten door de bedeelde zelf worden opgehaald. Bij die gelegenheid kreeg de arme te horen hoe bevoorrecht hij wel niet was en hoe dankbaar hij jegens zijn weldoeners moest zijn. In 1845, het jaar waarin naar aanleiding van de aardappelmisoogst tot een extra geld inzameling onder de bevolking was besloten, drukte de Goese Courant ,,Een woord tot de Armen" af. Hierin werd nog eens nadrukkelijk gesteld dat de bedeelden ,,geen regt, geene aanspraak" op de giften hadden en dat ze niet alleen moesten kijken naar ,,het gegevene, maar ook op de wijze, waarop het voor hen ten meeste nutte is aangewend. Hoeveel zorg en moeite getroosteden velen zich niet, om in uwen nood te voorzien. Dit moet door de armen met dankbaarheid, beleefdheid en welwillendheid beantwoord worden." (10) Naast de gewone bedeling verstrekte het armbestuur ook medische hulp. Het betaalde jaarlijks een vast bedrag aan een plaatselijke geneesheer, die de verplichting op zich nam zieke bedeelden te onderzoeken en zo nodig medicijnen voor te schrijven. De functie van „armendokter" was zeer in trek. Toen bijvoorbeeld J.W. Hecking na bijna twintig jaar als geneesheer in functie te zijn geweest in 1835 aftrad, dienden zich zeker drie gegadigden aan. Eén van hen, L.C. de Peval, die tien jaar later werd aangesteld, schreef dat hij de baan graag wilde hebben „ter meerdere aankweeking van practische kennis in de geneeskunde als ter verbetering van mijne finantieele aangelegenheden." De andere sollicitant die werd aangenomen, kwam er ook voor uit „dat hij als hoofd eener talrijk wordende huisgezin en wegens toenemende wanbetaling er veel belang in stelt, eenig genot te mogen hebben van die voordeelen, welke hem in zijn werkkring kunnen te beurt vallen." (11) Geen betrekking uit roeping, maar zuiver en alleen een broodwinning. Het belang van de gemeente-geneesheer, zoals men de armendokter officieel noemde, mogen we niet onderschatten. De bedeelden mochten alleen hem consulteren; gingen ze naar een ander, dan moesten ze zelf de rekening betalen. Hij was het die bepaalde of een bedeelde naar het Gasthuis werd doorverwezen. Op zijn advies ook kon de bedeling van een arme worden ingetrokken, indien bijvoorbeeld bleek dat deze zijn kinderen niet had laten inenten. (12) Voor de leverantie van de medicijnen sloot het armbestuur een contract met een in de stad geves tigde apotheker, die dan minimaal vier maanden lang geneesmiddelen mocht leveren.) 13) Het arm- 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 44