DE GESCHIEDENIS VAN DE ARMENZORG besteding in het tehuis voor verlaten kinderen in het verre Drente uitermate kostbaar." (30) Deze krasse maatregelen zetten overigens weinig zoden aan de dijk. Nog in 1853 schreven de arm bestuurders: ,,Het kan niemand onbekend zijn, hoe schroomlijk het bedelen in deze gemeente in zwang is en hoezeer het, door eene kwalijk geplaatste liefdadigheid van vele ingezetenen, wordt aangemoedigd. Ieder onzer ziet dit vooral op marktdagen, zoowel op de straten, als aan de huizen, wat meer is, ieder onzer ondervindt het vooral in het ongunstig saisoen, dagelijks. Ja wat men van plattelands bewoners verneemt omtrent den last, dien zij 's winters daarvan hebben, moet doen aannemen, dat een zeer groot gedeelte onzer armen in dien tijd, in dit schandelijk bedrijf zijn onderhoud zoekt." Een veroordeling van de bedelarij, die men niet of nauwelijks omzette in dui delijke sancties. De enige remedie was volgens de armbestuurders: ,,Eene waakzame en krachtige Policie, maar tevens een eenparig besluit der ingezetenen, om voortaan geene aalmoezen aan bedelaars uittereiken." (31) Pas in de loop van de jaren vijftig nam het aantal klachten over de bedelarij af. Geheel verdwijnen deed ze niet. De autoriteiten waren zich ervan bewust, dat in som mige gevallen financiële nood de mensen tot bedelen aanzette en waren dan bereid een oogje dicht te knijpen. Zo lezen we in het gemeenteverslag over 1856 dat de bedelarij „zoo veel doenlijk (werd) tegengegaan; dezelve geheel te weren is evenwel niet mogelijk, want de bedeelingen waartoe de armbesturen in staat gesteld worden, zijn onvoldoendeom in alle behoeften te voorzien. Vandaar dat bij gebrek aan werk, ziekte de noodlijdende zijne toevlugt neemt tot den meergegoede.." Dit, zo werd opgemerkt, „kan zonder onmenschelijk te handelen, niet worden tegengegaan; het bedelen echter van huis tot huis zoo als in vroeger jaren, door eene geheele schaar van in lompen gehulde personen, op gezette tijden plaats had, is niet waargenomen." (32) Moeten we het weren van vreemdelingen en het tegengaan van bedelarij als repressieve maatrege len aanmerken, hetzelfde geldt ons inziens voor het toezicht waaraan de vele armen en bedeelden in de stad waren onderworpen. Zij stonden - in theorie althans - onder permanente curatele van het armbestuur. De bedeling kon worden ingetrokken indien de arme zich schuldig maakte aan drank misbruik, geldverkwisting, luiheid, ontucht enzovoort. We moeten ons hier wel afvragen hoe effec tief de controle was. Konden vier armbestuurders in hun vrije tijd de handel en wandel van honder den bedeelden die verspreid over de gehele stad woonden, in de gaten houden? Dit lijkt zeer onwaarschijnlijk. De doelmatigheid van de controle mag daarom zeker niet worden overschat. In de meeste gevallen ging het armbestuur af op geruchten, meestal van buren, en moest een bedeelde, die iets op zijn kerfstok had, voor de bestuursvergadering verschijnen. Meestal liep het met een sisser af. Na een vermanend woord van de voorzitter en betoond berouw kon de beschul digde huiswaarts keren, zonder dat verdere sancties volgden. De weinige keren dat iemand hard werd aangepakt, zijn op de vingers van een hand te tellen. Een voorbeeld uit 1843, waarbij dit wel gebeurde en het armbestuur beslag probeerde te leggen op het bescheiden pensioen van een arme, die in meer dan een opzicht zijn boekje te buiten was gegaan. Het ging hier om een zekere Jan Verheeke die sinds het overlijden van zijn vrouw in april 1843 aan lager wal was geraakt. Zijn pen sioen van 136,- per jaar zette hij om in drank en hij mishandelde zijn zeven kinderen. De twee oudste dochters hadden als gevolg hiervan het vaderlijk huis reeds verlaten. Het oudste meisje vond een betrekking als dienstbode, de andere dochter was ingetrokken bij haar oom, die al spoedig uit medelijden ook een derde kind opnam. Een vierde kind van zeven jaar had inmiddels haar toevlucht bij een politieagent gezocht. Drie kinderen van negen, vijf en anderhalf jaar bleven over, „bloot gesteld aan gebreken en de gruwelijkste mishandelingen van een onmenschelijken vader." Op woensdag 25 oktober gebeurde het dat hij de kinderen clen ganschen dag in guur en regenachtig weder buiten de deur gesloten en zonder voedsel gelaten" had. Dit was voor de buurman van Verheeke de druppel die de emmer deed overlopen en dezelfde dag nog waarschuwde hij de rent meester van het armbestuur. Deze bracht de drie kleintjes voorlopig onder bij de buurman, nadat het armbestuur de man had beloofd de bestedingskosten te zullen vergoeden. Vervolgens werd de politie er bij gehaald, die echter bij monde van de commissaris verklaarde aan het hele geval „niets te kunnen doen." Daarop werden de stedelijke autoriteiten ingeschakeld aan wie het armbestuur verzocht beslag te mogen leggen op het pensioentje van Verheeke aangezien de diepe verdorven- 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 51