c. De periode 1858-1912 A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT 27. BAG, inv.nr. 515, 5-10-1852 en inv.nr. 525, volgnr. 175 28. BAG, inv.nr. 513, 20-8-1842 en 12-11-1842 29. BAG, inv.nr. 514, 29-5-1847 en 19-6-1847 30. BAG. inv.nr. 514, 18-9-1847 en 2-10-1847; inv.nr. 524, volg. nr. 907. 31. AGG, inv.nr. 162, volgnr. 778. Rapport comm. 2-9-1853. 32. Jaarverslag gemeente 1856, p. 22-23. 33. BAG, inv.nr. 513, 31-10-1843. 34. BAG, inv.nr. 513, 2-12-1843. 35. BAG, inv. nrs. 507 - 509. 36. AGG, inv.nr. 162, volgnr. 778. Raadsbesluit 10-4-1854 Rapport commissie 2-9-1853 en 27-1-1854. 37. Voor armenwet-1854 zie: Staatsblad-1854, nr. 100 Verdere informatie in: AGG, inv.nr. 174, volgnr. 852 en brief Piccardt dd. 22-11-1854 in: AGG inv.nr. 185, volgnr. 915. In 1852 werd in het jaarverslag van de gemeente melding gemaakt van de volgende fabrieken": zes molens, twee meestoven, een zoutkeet, een hoedenmakerij, een looierij, een ververij, twee brouwerijen, een chocoladefabriek, een vlasserij en een oliefabriek. Het aantal hierin werkzame arbeiders bedroeg ruim honderd. Deze opsomming geeft een aardige indruk van de aard en de grootte van de nijverheid in Goes in die jaren: kleine tot zeer kleinschalige bedrijven die ten nauw ste waren verbonden met het omliggende platteland. Hierin trad tot aan de Eerste Wereldoorlog nauwelijks verandering op. Weliswaar kwamen er in de loop der tijd enkele ondernemingen bij, feit bleef dat ook de nieuwkomers bijna uitsluitend produceerden voor de lokale markt en primair een verzorgende functie hadden. Uit de beroepstellingen van 1889 en 1899 bleek onder meer dat de bedrijven klein bleven: tegenover een bedrijfshoofd stonden gemiddeld één a twee arbeiders. Pas rond de eeuwwisseling kwamen wat grotere zaken op. In dit verband noemen we de houtzagerij „La Vitesse"die in 1901 door de gemeente nog de „eenige inrichting van eenigen omvang" werd genoemd en in 1914 werk bood aan vijfentwintig arbeiders, de stomerij ,,De Zon"waar in 1912 iets meer dan veertig mensen werkten, een groentenconserveringsfabriek met vijftig werknemers en een appelstroopfabriek met dertig mensen in vaste dienst. Het merendeel van deze bedrijven was afhankelijk van de agrarische sector. Dit gold in misschien nog sterkere mate voor de plaatselijke middenstand, die van oudsher sterk vertegenwoordigd was in de stad. Het aantal winkeliers werd in de jaren tachtig van de vorige eeuw op een kleine vier honderd geschat. Hun welzijn en die van de vele neringdoenden in de stad - de timmerlieden, wagen-, bezem- en mandemakers, smeden en dergelijke - was gebaseerd op welvaart ,,van den landbouwenden stand, de voornaamste steun der gemeente"zoals in het gemeenteverslag over 1856 werd opgemerkt. Voorspoed voor de boeren uit de omgeving betekende in de ogen van de stadsbestuurders welzijn voor de gehele stad. De periode tot circa 1880 was er één van agrarische bloei. De boeren, die betrekkelijk hoge prijzen voor hun producten kregen, zorgden niet alleen voor werk op het land, waarvan de talrijke losse arbeiders in de stad profiteerden, maar besteedden bovendien het grootste deel van hun inkomen in de stad, ten voordele van de middenklassen. De landbouwcrisis die in 1878 uitbrak en tot het einde van de vorige eeuw duurde, gaf een prijsdaling van de agrarische producten te zien, inkrimping van de productie, loonsverlaging en ontslag voor een groot aantal landarbeiders. Velen onder hen trok ken naar de stad in de hoop daar werk te vinden of trachtten een bestaan in het buitenland op te bouwen. Rond de eeuwwisseling bereikte het emigratiecijfer naar Amerika een recordhoogte. Het gemeentebestuur klaagde vanaf de jaren zeventig voortdurend over de massale toeloop van berooide plattelanders naar de stad. De economische crisis mocht dan omstreeks 1900 over zijn dieptepunt heen zijn, in de migratie naar de stad kwam voorlopig geen verandering. Nog in 1909 werd vastgesteld dat verhuizen van gezinnen van het platteland naar Goes geregeld" voor kwam, „vooral van gezinnen van minderwaardige veldarbeiders die geen vast werk kunnen vin den." De stedelijke autoriteiten schreven de trek naar Goes toe aan drie factoren: de goede sociale voorzieningen ter plekke, het gemak waarmee vele plattelandsgemeenten hun bedeelden op de stad afschoven en de bouw van vele goedkope arbeiderswoningen in Goes. 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 54