DE GESCHIEDENIS VAN DB ARMENZORG Jaar Burg. Armbestuur Herv. kerk R. Katholieke kerk Afgeseh. gem. permanent tijdelijk permanent tijdelijk permanent tijdelijk permanent tijdelijk 1894 91 104 52 1 43 48 16 3 1895 91 99 54 3 56 56 14 3 1896 geen opgave 1897 83 95 55 3 52 55 16 3 In perioden van ekonomische crisis nam vooral het aantal tijdelijk bedeelden toe. Onder hen bevon den zich de vele werkeloze landarbeiders die slechts gedurende de wintermaanden onderstand genoten. De permanent bedeelden zijn in dit opzicht voor ons verhaal van minder belang. Tot deze groep behoorden immers de traditionele armen die conjunctuur-ongevoelig waren: weduwen, zieken en ouden van dagen. In bovenstaande tabel kan men zien dat de valide armen, die tijdelijk werden bedeeld, hoofdzakelijk ten laste van het Burgerlijk Armbestuur kwamen. (1) De cijfers zeggen ons iets over de omvang van de armoede. Contemporaine getuigenissen geven een indringender beeld en maken duidelijk dat de armoede niet slechts een relatief begrip was, maar voor velen in de vorige eeuw een absoluut gegeven. Een paar voorbeelden. In 1874 merkte het arm bestuur over een zekere Johanna Sinke op dat de vrouw wel zeer arm was: één der armbestuurders, die reeds verscheidene malen bij haar op bezoek was geweest, had „haar steeds met een zeer armoedig enkel uit aardappelen bestaand maal aangetroffen." (2) Tien jaar later zien we een schrijnend geval van een man en een vrouw, die van elkaar gescheiden waren en geen van beiden beschikten over een adequate woonruimte. ..De man woont met zijn drie kinderen onder een soort van tent op den dijk, terwijl de vrouw met hare drie kinderen nachtverblijf houdt in de karren- schuur." Het was dan ook geen wonder dat twee kinderen ten gevolge van ,,de doorgestane ont beringen ziek" waren. (3) De armbestuurders en diakenen, die echt wel wat gewend waren, schrok ken soms zelf van de bittere armoede die ze bij sommige mensen aantroffen. In 1902 kwamen ze een man op het spoor, die meer dan gebrek lijdt, geen woning heeft, niet de minste verdiensten en hier en daar om eten vraagt, waar hij wel weet dat hij tot aanzetten zat genoodigd worden; die toestand"zo merkte het armbestuur in juli op „waar hij dus feitelijk door enkele gezinnen in het leven wordt gehouden duurt reeds van af deze winter." (4) De meeste gevallen die ons bekend zijn, betreffen armen die de moeilijke stap naar een armenzorg instelling aandurfden. Hoeveel mensen waren er niet die zich schaamden om bij het armbestuur aan te kloppen en liever „stille" armoede leden? Slechts af en toe kwamen de filantropen hen op het spoor. In 1904 bijvoorbeeld, werd over de vijfentwintigjarige ongehuwde moeder Johanna de Wolf bericht „dat zij groot gebrek lijdt dikwijls geen vuur of licht heeft en zich dan bij medelijdende buren mag komen warmen met haar kind." (5) Ook de huisvesting van vele stedelingen was op zijn zachtst gezegd voor verbetering vatbaar. In sommige straten, waar relatief veel armen woonden, zoals de Molendijk, de Bocht van Guinea, het Groene Weidje en de St. Jacobstraat waren veel panden in bouwvallige staat. De burgemeester mocht rond de eeuwwisseling dan wel opmerken, dat werkelijke krotten hier zeer zeldzaam" waren, de beschrijving die de plaatselijke gezondheidscommissie van sommige huizen gaf, deed anders vermoeden. Zo werd in 1897 gerept over „den hoogst treurigen toestand van een huis in de Wijngaardstraat tegenover de bijzondere school, dat bekend is onder den naam van de Zeven Koten." Er waren daarin, ondanks de zeer beperkte ruimte, zes huisgezinnen met zeer veel kin deren. „Op den zolder verblijven drie huishoudens." Twee jaar later werd een huisje in het zoge naamde „Schotje van Armoe" bezocht en opgemerkt dat daar „de vuilheid grenzeloos (was), daar in de slaapkamer tevens eene bedstede is die gebruikt wordt voor vuilnisbak en mestvaalt." En dit zijn voorbeelden van mensen die nog het geluk hadden over een woonruimte te beschikken. Veel ernstiger was het gesteld met gezinnen die dakloos waren of een onderkomen hadden dat het predikaat „woning" niet of nauwelijks verdiende. Zo vertoefde het gezin van H. Brouwer, bestaande uit man, vrouw en negen kinderen, aan het begin van deze eeuw al geruime tijd in een 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 57