DE GESCHIEDENIS VAN DE ARMENZORG sprake van een gezamenlijke winstdeling. (14) Een jaar eerder was door toedoen van de vereniging een bouwcoöperatie ..Help U zeiven door en voor arbeiders" opgezet. Ze wilde huisjes bouwen, die na enige tijd te zijn verhuurd, eigendom van de leden konden worden, wat de spaarzaamheid van de arbeiders zou stimuleren. (15) Het opzetten van onderlinge fondsen waarbij de betrokkenen zich wilden verzekeren tegen de geldelijke gevolgen van ziekte, invaliditeit, ouderdom en dergelijke nam in de tweede helft van de vorige eeuw een hoge vlucht. In 1880 kwam een werkliedenvereniging ..Eigen Hulp" van de grond, bestaande uit arbeiders, die ..door een dubbeltje in de week aftezonderen" op een uitkering in geval van ziekte konden rekenen. (16) In 1887 nam burgemeester J.G. de Witt Hamer het initiatief tot oprichting van het .fonds tot onder steuning van weduwen van gemeenteambtenaren" waaraan ruim dertig mensen deelnamen. In 1900 ontstond een pensioenfonds voor dezelfde beroepsgroep. (17) Sociale wetten, onderwijs en volksvoorlichting, bouw van arbeiderswoningen, coöperaties en onderlinge fondsen droegen ongetwijfeld bij tot een terugdringing van de armoede. Het doel was de bestaanszekerheid van de arbeiders te vergroten. Maar er was meer aan de hand. Tegelijk met de materiële verbeteringen werden ook de waarden en normen van de burgerij aan de volksmassa opgedrongen. Men zou in dit geval kunnen spreken van een - zij het enigszins verlaat - burgerlijk beschavingsoffensief." De minder bedeelden kwamen in aanraking met typisch burgerlijke deugden als netheid, zindelijkheid, hygiëne en bovenal huiselijkheid. Een goede arbeiderswoning, waarvoor de gemeente en de Vereniging voor Volksbelangen zo pleitten, nam in dit geheel een centrale plaats in. Zonder een fatsoenlijke woning was volgens de negentiende eeuwse hervormers geen gelukkig gezinsleven mogelijk, maar ook geen hygiëne, geen zedelijkheid, geen goede opvoeding van de kinderen. Vandaar dat de in de vorige eeuw ontworpen arbeiderswoningen aan zeer specifieke eisen moesten voldoen. Zo mocht iedere woning ter wille van de huiselijkheid slechts één gezin her bergen, woon- en slaapplaatsen moesten om de zedelijkheid te handhaven strikt van elkaar worden gescheiden. De hygiëne tenslotte, moest door voldoende licht en frisse lucht worden verzekerd. (18) Het armbestuur Uit het bovenstaande verhaal mag zeker niet de conclusie worden getrokken dat de rol van de armenzorginstellingen en met name die van het Burgerlijk Armbestuur was uitgespeeld. Wel raakte de traditionele liefdadigheid haar monopolie op het gebied van de sociale zorg kwijt. Het arm bestuur bleef tot ver in onze eeuw een zeer belangrijke functie vervullen. Eén van de gevolgen van de Armenwet uit 1854 was dat de Goese gemeenteraad een nieuwe veror dening op het Burgerlijk Armbestuur vaststelde. De inhoud van deze verordening uit 1858 belich ten we op deze plaats uitvoerig, daar ze - enige marginale wijzigingen daargelaten - tot 1965, het jaar waarin de Algemene Bijstandswet werd ingevoerd, van kracht bleef. De belangrijkste admini stratieve wijzigingen ten opzichte van de voorgaande periode waren wellicht de scheiding van het weeshuis en het gasthuis en de samenvoeging van het Algemeen Armbestuur met het weeshuis tot een instelling: het zogeheten Burgerlijk Armbestuur, waarmee de in 1689 ingevoerde organisatie, zij het onder een andere naam, in feite werd hersteld. Het Gasthuis kwam hier los van te staan. Het armbestuur bestond uit een wethouder of raadslid, die als voorzitter optrad en acht leden, van wie de ene helft toezicht uitoefende op de huiszittende armen. Aan de andere helft was de controle op het weeshuis toevertrouwd. De gemeenteraad benoemde de leden voor een periode van vijf jaar. Ze waren herkiesbaar. In geval van een vacature maakte het armbestuur een voordracht van twee per sonen, waaruit het gemeentebestuur een keuze deed. De secretaris-penningmeester, die aan het armbestuur was toegevoegd, was de enige bezoldigde functionaris. Tot zijn zeer uitgebreid taken pakket behoorde onder meer de financiële administratie. Hij moest ieder jaar de rekening en begro- 59

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 61