A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT Sinds 1854 bestond voor de kleuters de ,,armenbewaarschool" aan de Beestenmarkt, ook wel de Bewaarschool voor on- en minvermogenden" genoemd. In de periode tot aan de Eerste Wereld oorlog varieerde het aantal leerlingen van honderdvijftig tot tweehonderdvijftig. Aan deze bewaar school was de ,,naai- en breischool" verbonden, waar in de vorige eeuw zo'n honderddertig meis jes in de avonduren les kregen in handwerken. (57) Het eigenlijke lager onderwijs voor kinderen uit sociaal-zwakke milieus werd verzorgd aan twee scholen: de ene (school C of school Derde Klasse) was bedoeld voor kinderen van .min vermogende, niet bedeelde ouders", terwijl de andere (school D of school Vierde Klasse) de wezen- en armenschool was. De Commissie tot Classificatie der kinderen van minvermogende en bedeelde huisgezinnen"bestaande uit vertegenwoordigers van de belangrijkste bedelingsinstel lingen adviseerde het gemeentebestuur over de plaatsing van de leerlingen aan de verschillende scholen. Aan welke school mocht het kind onderwijs volgen? Waren de ouders werkelijk zo arm dat ze geen schoolgeld konden betalen? Dit waren enkele vragen waarop de commissie antwoord moest geven. (58) Terwijl alle lagere scholen en kleuterscholen onder toezicht stonden van de gemeente die de ver ordeningen op onderwijsgebied vaststelde, en de plaatselijke schoolcommissie, die als een soort inspectie fungeerde, viel de wezen- en armenschool tevens onder de verantwoordelijkheid van het Burgerlijk Armbestuur. De kosten van het schoolgebouw en een deel van het salaris van het onder wijzend personeel kwamen voor rekening van het armbestuur. De in 1821 opgerichte school bleef tot 1901 bestaan. In dat jaar werd ze samengevoegd met de „school voor minvermogenden." (59) Zoals uit de naam blijkt, was de school zowel bedoeld voor de kinderen uit het weeshuis als voor de kinderen van bedeelde ouders. Als openbare school stond ze open voor alle gezindten. Niet alleen het Burgerlijk Armbestuur, maar ook de katholieke en protestantse bedelingsinstanties stuur den kinderen van hun bedeelden naar de school. Aantal leerlingen aan de wezen- en armenschool Jaar wezen armen van wie: B.A. Diaconie R.K. 1830 42 51 37 14 1863 30 100 59 21 20 1900 9 70 onbekend (60). De cijfers laten zien dat het aantal wezen afnam, niet alleen in absoluut opzicht, maar ook in ver houding tot het aandeel der kinderen van bedeelde ouders. Verwonderlijk was dit niet, als men bedenkt dat de weeshuispopulatie in de tweede helft van de vorige eeuw sterk daalde. De school bestond aanvankelijk uit drie, later zes klassen, waar de leerlingen de voor een lagere school gebruikelijke yakken kregen voorgeschoteld, te weten: lezen, schrijven, rekenen, zingen, Neder landse taalkunde, vorm- en getalleer, metrieke stelsel en aardrijkskunde. (61) De hoofdonderwijzer (van 1844 tot 1868 J.K.A. Cromjongh, opgevolgd door J.D. van den Berge, die tot zijn dood in 1900 de functie zou vervullen) had behalve het verzorgen van de lessen, ook nog een andere, voor de armenzorg uitermate belangrijke verantwoordelijkheid. Volgens de veror dening op de armenschool uit 1859 was hij „verpligt aan de armbesturen wekelijks optegeven, welke kinderen ter school gaan en hoe dikwijls zij afwezig zijn geweest. Bij het einde van ieder jaar zendt hij aan het burgerlijk-armbestuur eene dergelijke generale schoollijst." (62) Van iedere leer ling afzonderlijk werd een presentielijst bijgehouden. Het armbestuur riep de ouders van kinderen die te vaak spijbelden meermalen op het matje. De eerste keren kwamen de meeste armen er van af met een waarschuwing, zoals in 1892 J. de Nooyer, die te horen kreeg dat „zijne bedeeling zal wor den ingehouden wanneer (het slechte schoolbezoek zijner kinderen) zich herhaalt." (63) Het aantal malen dat de bedeling wegens herhaaldelijk schoolverzuim werd ingetrokken was enorm groot. (64) De meeste mensen namen het besluit tot stopzetting voor kennisgeving aan en reageerden 68

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 70