A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT
Straffen en beloningen konden niet voorkomen dat het schoolverzuim een probleem bleef. De arm
bestuurders beseften terdege dat het de armoede was die de bedeelden dwong hun kinderen reeds
op zeer jeugdige leeftijd te laten werken. Zo lezen we in het gemeenteverslag over 1881: ,,Eene
groote oorzaak van verzuim is her erwten en bonen uitzoeken. Hoe weldadig dit werk op zich
zelve voor de armen is. en in de wintermaanden eene groote bron van inkomsten voor hen geeft, is
het toch te betreuren dat dit werk zooveel aanleiding tot schoolverzuim geeft. Vroeger werd dit
werk alleen door vrouwen gedaan in een daartoe bestemd lokaal, doch thans krijgen de armen die
artikelen te huis om uittezoeken; hoe meer dus per dag wordt uitgezocht, hoe meer zij verdienen.
Het behoeft dus geen betoog dat, om spoedig een mud erwten gereed te hebben, de kinderen tot
hulp worden gebruikt." (68)
De situatie op de andere school, die voor kinderen van ..minvermogende, niet bedeelde" ouders,
was trouwens niet veel anders. Ook hier constateerde het gemeentebestuur dat werk op het land of
binnenshuis de belangriijkste oorzaak was van het hoge schoolverzuim. Kon het Burgerlijk Arm
bestuur ten aanzien van de wezen- en armenschool nog sancties treffen tegen de ouders, „op deze
school is het bijna alleen de zedelijke dwang"zo verzuchtte het bovengenoemde Comité, „die
invloed kan uitoefenen op het getrouw schoolgaan der kinderen." (69)
Als we het oordeel van de hoofdinspecteur van het lager onderwijs, die in 1833 alle lagere scholen
in de provincie bezocht, mogen geloven, dan was het peil van het onderwijs aan de wezen- en
armenschool ruim voldoende: „De diaconie-armenschool heeft een vrij goed lokaal. Het onderwijs
voldeed mij in allen deele Het geheugen werd geoefend door al de leerlingen eener klasse in
koor het van buiten geleerde te laten opzeggen. De logische en taalkundige ontleding werd gepast
aangewend. Men rekende er vlug uit het hoofd, schreef goed, was er bekend met de aardrijkskunde
van Zeeland, zong er in iedere klasse afzonderlijk lief en zuiver. Er was algemeen veel leerlust,
kortom de onderwijzer J. Kruijsse, levert aan de maatschappij zeer nuttige leden voor hunnen
stand." (70) Het niveau stak zeker in de beginjaren gunstig af bij dat aan de andere twee lagere
scholen in de stad. Verwonderlijk was dit niet. In veel scholen verliep de onderwijsinnovatie - de
invoering van de klassikale methode, het gebruik van kindgerichte lectuur en dergelijke - traag,
daar veel ouders die voor het onderwijs moesten betalen, tegen iedere vorm van vernieuwing
waren. De armenscholen kenden dit probleem niet. De bedeelde ouders hadden hier niets te ver
tellen, waardoor de vernieuwing van het onderwijs aan de annenscholen vlot verliep. Niet alleen in
Goes, maar ook in andere steden in het land stelden tijdgenoten tot hun verbazing vast „dat de kin
deren van arme en bedeelde ouders op eene veeI betere en verstandiger wijze hun eerste onderrigt
ontvangendan dit aan de kinderen van de meer vermogende ingezetenen te beurt valt.(71)
In de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw werd het oordeel van de betrokken autori
teiten over de armenschool in Goes minder positief. In de jaren zestig klaagde de plaatselijke
schoolcommissie steen en been over de kwaliteit van de lokalen, die in het Weeshuis waren onder
gebracht. De commissie merkte op dat de school nagenoeg alle eigenschappen mist van eene
doelmatig ingerigt schoolvertrek"de ruimten waren vochtig, hadden een veel te laag plafond
en kenmerkten zich verder door een „totaal gemis aan geschikte middelen tot luchtverversching."
In 1869 bracht een uitgebreide verbouwing op kosten van het Burgerlijk Armbestuur de nodige ver
beteringen aan. Het schoolgebouw werd ingericht overeenkomstig de strengere eisen die men in de
tweede helft van de vorige eeuw stelde op het gebied van de openbare gezondheid. (72)
Een betere behuizing kon evenwel de kwaliteit van het onderwijs niet garanderen. De negatieve
geluiden over de school bleven ook na 1870 doorklinken, werden zelfs sterker. Mogelijk waren ze
het gevolg van het dalende wezental en het steeds groter wordend aantal leerlingen van bedeelde
ouders dat de school bezocht. De minachting voor de laatste groep kinderen staken de onderwijzers
niet onder stoelen of banken. Kwalificaties als onnoozel„verdierlijkt" of „volslagen idioot" ter
aanduiding van het intellectuele peil der leerlingen waren geen uitzondering. (73)
Klachten over de hoofdonderwijzer, die geregeld kinderen van bedeelde ouders wegens wangedrag
de klas uitstuurde zonder dat de leerlingen ooit nog terugkeerden, klonken aan het einde van de
70