DE GESCHIEDENIS VAN DE ARMEN/.ORC. In liet geval van Geluk besloot men tot een sanctie. In de meeste gevallen bleef liet bij een waar schuwing. zoals in 1897, toen de weduwe Paauwe te horen kreeg dat zij luire dochter Jacoha bepaald en we! ten spoedigste moet laten dienen daar die op den hesten vrcg is, om een straatloop ster te worden.." (84) Goes kende tot ver in onze eeuw een grote schare van leurders, voddenlui en sjouwers, die in de bevolkingsregisters enigszins eufemistisch .kooplieden" werden genoemd. Op deze foto een groepje zeer jeugdige leurders. Ze moeten een doorn zijn geweest in het oog van het armbestuur, dat zijn bedeelden er geregeld op wees hun kinderen van de straat te houden en een ambacht te laten teren. De foto is van 1926. De controle van het armbestuur bleef niet beperkt tot de eigen bedeelden. Soms ook werden vreem delingen die pas in de stad waren gearriveerd en van wie men verwachtte dat ze binnenkort een beroep zouden doen op de plaatselijke liefdadigheid, onder de loupe genomen. Zo werd in 1894 de commissaris van politie gemachtigd voor rekening van het armbestuur ,,een kamertje te huren in den Armenhoek, om van daaruit een kortelings van Hansweert gekomen gezin van zekeren Paauwe te surveilleren, waaronder zich twee dochters van zeer slechten reputatie bevinden, die daar wellicht minder gewenschte handelingen zouden verrichten." (85) Het Burgerlijk Armbestuur zag zich in de vorige eeuw niet alleen als een bedelingsinstantie, maar ook en misschien nog meer als een politie-instelling. De arme mensen moesten worden geholpen, zeker, maar bovenal gecontroleerd. De financiën Met de armenzorg waren grote sommen geld gemoeid. Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, was het armbestuur in de periode tot 1858 aangewezen op financiële steun van de gemeente. Hieraan kwam door het samengaan van de algemene armen" met het weeshuis" in één Burgerlijk Armbestuur een einde. Het weeshuis bracht uitgebreide bezittingen in. De inkomsten 75

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 77