A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT daarvan waren tot in de twintigste eeuw ruim voldoende om de vanaf circa 1880 met rasse spron gen stijgende uitgaven te compenseren. Voor een overzicht van de inkomsten en uitgaven van het Burgerlijk Armbestuur verwijzen we naar bijlagen 3 en 4. De belangrijkste uitgaven betroffen de bedeling in geld en natura aan de zogenaamde huiszittende armen, gevolgd door het onderhoud van de wezen en het weeshuis. De kosten op het gebied van onderwijs - salaris onderwijzer wezen- en armenschool - en werkverschaffing vormden een te verwaarlozen post op het totaal. De belangrijk ste inkomstenbron werd gevormd door de uitgestrekte landerijen waarover het armbestuur beschikte en die in de loop der eeuwen door erfenis, schenking en aankoop waren verkregen. Meer dan de helft van de totale inkomsten bestond uit pachten. De landbouwcrisis aan het einde van de vorige eeuw liet de financiën van het Burgerlijk Arm bestuur niet onberoerd. Enerzijds kwamen er meer aanvragen om steun, wat stijging van de bedelingsuitgaven tot gevolg had. Anderzijds liepen de pachtopbrengsten terug. Werd het batig saldo in de periode tot circa 1880 voortdurend groter evenals de inkomsten uit de landerijen, in de jaren negentig gaven beide een achteruitgang te zien. Het armbestuur schrok van deze ontwikkeling en deelde in een brief aan het gemeentebestuur mee de toekomst bijzonder somber in te zien: de stijgende uitgaven en de dalende inkomsten, gekoppeld aan de vele bedeelden die van kerkelijke zijde naar het armbestuur werden doorverwezen, zouden kunnen leiden tot een stopzetting van de subsidies die het Burgerlijk Armbestuur verleende aan de werkverschaffing en de Ambachtschool en misschien zelfs wel tot „eene totale desorganisatie" van de plaatselijke armenzorg. (86) Er bestond hoegenaamd geen enkele reden voor deze (gespeelde?) paniek. De financiële positie waarin het armbestuur verkeerde, bleef gunstig, zeker in vergelijking met vele andere steden waar de gemeente optrad als financier van de lokale armenzorg. Tot 1932 moest het Goese armbestuur zichzelf bedruipen; pas vanaf dat jaar sprong de gemeente met jaarlijkse subsidies bij (87). Noten: 1. Kort, Armoede, 28-39. Tabel op p. 62. Cijfers van het Burgerlijk Armbestuur tot 1868 hebben betrekking op alle bedeelden. Vanaf dat jaar wordt uitsluitend het aantal bedeelde gezinshoofden opgenomen. De cijfers van de kerkelijke instellingen hebben betrekking op de gezinshoofden. 2. BAG, inv.nr. 938, 3-11-1874. 3. BAG, inv.nr. 943, 9-9-1884. 4. BAG, inv.nr. 959, 8-7-1902. 5. BAG, inv.nr. 961, 26-1-1904. 6. Kort, volkshuisvesting 26-28, 48-49. BAG, inv.nr.1067, nrs. 100-101, 962, 28-11-1905 en 963, 9-1-1906, 16-1-1906. 7. Kort, volkshuisvesting, 25-28. Voor wetgeving en algemene ontwikkeling in Nederland: Van Loo, 73-74. 8. Van de Wal, De Witt Hamer, 83. Enquête in: Arch. Nut,inv.nr. 25, 13-3-1872 9. Idem, 84-85. Cit. uit: Arch. Ver. Volksb., inv.nr. 1, 12-8-1869 en 19-10-1869. 10. Arch. V. Volksbel., inv. nr. 1, 14-10- 1869. 11. Arch. V. Volksbel., inv. nr. 1, 6-6-1878. 12. Arch. V. Volksbel., inv. nr. 1, 12-12-1872. Zie ook: Van de Wal 85. 13. H. Uil, Inleiding invent. Archief Ver. voor Volksvermaken, Kleine Archieven, 25. 14. Van de Wal, 86. 15. Van de Wal, 81-82 en Kort, volksh., 23. 16. Jv. gemeente 1882, p. 66 17. De Klerk, inv. kleine archieven, 33 en 35 18. Michielse, 99-110. 19. BAG, inv.nr. 934 23-1-1866 20. BAG, inv.nr. 936, 16-5-1871. 21. BAG, inv.nr. 936, 10-10-1871. 22. BAG, inv.nr. 1020, 21-3-1873. 23. BAG, inv.nr. 940, 19-10-1880. 24. BAG, inv.nr. 962, 6-12-1905. 25. Verordening 1858 in: AGG, corresp. 1858, volgnr. 472. 26. Vanaf 1813 werden de rooms-katholieke armen tot de zgn. „weesarmen" gerekend. De (her)invoering van de bisschop pelijke hiërarchie in 1853 leidde tot het ontstaan van een eigen parochiaal armbestuur (zie: De Klerk, invent, arch. Parochie Maria Magdalena, 7). 27. BAG, inv.nr. 516, 11-10-1859. 28. Zie bijv.: BAG inv.nr. 938, (11-1-1876); 950, (23-10 en 7-11-1893). 29. BAG, inv.nr. 939, 29-7, 16-9 en 17-9-1879 76

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 78