A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT bedeelde te horen dat hij zijn leven moest beteren en dat hij als hoofd van het gezin een grote verant woordelijkheid had tegenover de kinderen. Zo werd in 1924 J. Janse, wier oudste zoon zich had schuldig gemaakt aan straatschenderij,.een betere opvoeding harer kinderen aangeraden." (41) Drie jaar later werd M.S. van de Pas op het matje geroepen daar het armbestuur „ter oore was gekomen, dat de vrijer van haar dochter des nachts bij haar in huis blijft hetgeen zeker moreele afkeuring verdient." (42) De armbestuurders zagen de zorg voor de arme medemens als liefdadigheid. De bedeling was een gift, waarvoor de arme dankbaar moest zijn; een gift ook die men slechts aan één lid per gezin, dat wil zeggen het gezinshoofd, verstrekte. Over deze kwestie deden zich in de jaren twintig enige conflikten voor met de plaatselijke socialistische arbeidersbeweging. In 1927 richtte de Goese bestuurdersbond. de vertegenwoordiger van het NVV, een verzoek tot het armbestuur om aan enkele van haar leden, die „in stille armoede" leefden, hulp te verlenen, evenwel met dien verstande dat de bond en niet het armbestuur het geld zou overhandigen. Alvorens het verzoek in te willigen wilde het armbestuur op de hoogte zijn van de gezinsomstandigheden van de arme mensen. De bonds- bestuurders gingen hier echter niet op in. Zij meenden dat iedereen zonder werk, ongeacht de gezinssituatie, recht had op een uitkering en stelden, dat „liet eergevoel van meerdere arbeiders niet toelaat, om onderstand te ontvangen van het BA." (43) Twee principes kwamen in deze kwestie tot een botsing: enerzijds de idee dat een arme een individueel recht op onderstand had en anderzijds de aloude opvatting dat de zorg voor de arme, als vertegenwoordiger van een gezin, op barmhartigheid berustte. Het Goese armbestuur was de laatste opvatting toegedaan en stelde volgens critici alle pogingen in het werk om de socialisten buiten de gelederen te houden. De voorzitter van het arm bestuur, D.D. van den Bout, vertegenwoordiger van de liberale Vrijheidsbond, kreeg er in 1927 van de plaatselijke SDAP flink van langs, toen hij in dat jaar samen met de andere partijen in de raad de benoeming van de socialist Crucq in het armbestuur tegenhield. Volgens de liberalen was de tegen kandidaat geschikter, daar deze meer verstand had van de voor het armbestuur zo belangrijke pacht zaken. De SDAP sprak echter van ..ruw en schandelijk machtsmisbruik" van Van den Bout. die in socialistische ogen het armbestuur ..nog altijd als een privaat eigendom van de liberalen" beschouwde, terwijl de socialisten meenden dat zij als kenners van de sociale verhoudingen en van de mentaliteit der steuntrekkenden beter tot oordeelen in staat (waren) dan de Vrijheidsbondsche heeren." De woorden van de SDAP hadden een welhaast dreigende klank: „Duldt hij Van den Bout, Schr.) ons niet in zijn koninkrijk, het Burg. Armbestuur, omdat hij er voor zich en zijn partij een gevaar in ziet. om een der onzen in dit, bij de gratie der rechtse raadsleden, bijna laatste bolwerk van liberale macht, binnen te halen?" (44) Demagogie, frustatie van een partij, die zich buitengesloten voelde? Zeker, maar gelet op de pater nalistische houding van de armbestuurders tegenover de arme medemens bevatten de woorden meer dan alleen maar een kern van waarheid. De zorg voor en de omgang met de bedeelden Nu we hebben gezien welke visie het armbestuur op de armoede en de armen had, een visie overigens die in grote trekken dezelfde was als die in de vorige eeuw, moeten we ons richten op de verschillende manieren waarop het probeerde de arme medemens te helpen. Ook hier weinig nieuws onder de zon. Net als in de voorgaande perioden bleven bedeling, werkverschaffing en medische verzorging de belangrijkste elementen van de armenzorg. De ondersteuning in geld bleef als vanouds de belangrijkste uitgavenpost en steeg in de loop van het Interbellum fors, niet alleen in absolute zin, maar ook en vooral in verhouding tot de uitkeringen in natura, die steeds minder belangrijk leken en hoe langer hoe meer werden overgelaten aan andere bedelingsinstanties als de Commissie tot Oeconomische Spijsuitdeling, de Dorcas, de Vincentius a Paulo en het in de jaren dertig opgerichte plaatselijke Crisiscomité. Werd in 1918 voor een bedrag van iets meer dan 12.000,- aan bedelingsgeld uitgekeerd, ruim tien 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1991 | | pagina 88