A.J. BARTH EN DRS. A.L. KORT
toe dat er roggebrood verkocht mocht worden in de stad in plaats van tarwebrood. De prijs van de
tarwe was hoog opgelopen en de armen waren niet in staat die graansoort aan te schaffen. In 1533
stelde het prijzen vast voor boter en kaarsen, ter ondersteuning van de armen. Er heerste toen
strenge vorst wat de prijzen van deze artikelen sterk deed oplopen. (3)
Ook weten we niet hoeveel armlastigen Goes doorgaans telde. Men deed aan liefdadigheid, niet
alleen van officiële zijde, maar ook door de bevolking, al dan niet van overheidswege gestimuleerd.
Zo is bekend dat in de vijftiende en zestiende eeuw „malacieuse" personen, met wie leprozen wer
den bedoeld, drie maal per week langs de deuren van de Goese poorters mochten gaan om aal
moezen op te halen. Dat mocht op zondag, woensdag en vrijdag, mits de lijders aan lepra zelf ook
Goesenaars waren. Kwamen ze ergens anders vandaan, dan mochten ze maar eenmaal per week een
rondgang maken. Het was de lepralijders verboden om in de kerk te komen; ook mochten ze zich
niet laten zien op de vismarkt, de zuivelmarkt. de vleeshal en in de steegjes van de stad om het
gevaar van besmetting zoveel mogelijk in te dammen. Hun aalmoezen moesten ze delen in het
huisje dat speciaal voor hen was gebouwd op het kerkhof, dat toen rond de Grote Kerk lag. Voor
het vallen van de nacht moesten ze uit de stad zijn verdwenen. Waren ze dat niet, dan mochten ze
voor straf een jaar lang daarin niet binnenkomen. (4)
In dat aan ons overgeleverde besluit bepaalden baljuw, burgemeesters en schepenen bovendien dat
de Heilige Geestmeesters geen uitkeringen meer mochten doen in het zusterhuis en in het
Bagijnhof. Met het eerste bedoelde men het convent van St. Agnes, waaraan het gasthuis verbon
den was. Het Bagijnhof lag aan de Voorstad. Zowel het zusterhuis als het Bagijnhof waren ken
nelijk vaste uitdeelplaatsen. De armmeesters mochten de bijstand verlenen waar het hen goed-
dunkte of waar zij dat het meest noodzakelijk vonden. Het betekent bovendien dat naar alle waar
schijnlijkheid nimmer in het kerkgebouw bijstand aan behoeftigen is verstrekt. Voor zover ons
bekend had de Grote of Maria Magdalenakerk ook geen Heilige Geestkapel.Vreemdelingen"lees:
niet-ingezetenen van Goes, konden alleen maar voor bijstandsverlening in aanmerking komen,
wanneer hun verwanten borg wilden staan. Wij nemen aan dat deze bepalingen uit de tweede helft
Eén van de zeven werken van barmhartigheid. De dorstige krijgt te drinken.
Kopergravure P.H. Schuts, Rotterdam. 1733.
12