R.M. VAN HEERINGEN onderzocht.)2) In het kader van het ROB-project "Westelijk kustgebied: bewoning van Zeeland in de Ijzertijd" werd het vondstmateriaal aan een nadere analyse onderworpen. Dit artikel vormt daarvan de schriftelijke weerslag.(3) De archeologische resten lagen in het toenmalige veengebied dat onmiddellijk grensde aan de zuidelijke Scheldeoever. Uit de hier volgende bespreking van het vondstmateriaal zal blijken dat we te maken hebben met de oudste tot nu toe bekende inheemse vindplaats uit de Romeinse Tijd in Zeeland en dat het aardewerk van de bewoners trekken vertoont met dat van de bevolking in het westen van België en Noord-Frankrijk.(4) In twee korte aparte bijdragen aan dit jaarboek worden respectievelijk door ir. J.A. Trimpe Burger en dr. R.C.G.M. Lauwerier het Romeinse importaardewerk en het dierlijk botmateriaal besproken. Met deze bespreking van het vondstmateriaal van een inheemse boerderij bij Colijnsplaat wordt een tipje van de sluier opgelicht over de aard van de bewoning langs de benedenloop van de Schelde in de vroeg-Romeinse Tijd. Grondsporen en geologische ligging Op het buitendijks terrein bij de Noordhoeksnol werd een oost-west georiënteerde, drieschepige huisplattegrond opgetekend met een lengte van ca 17 meter lengte en een breedte van ca 5 meter. De gebintstijlen stonden 2,5 meter uit elkaar met een onderlinge afstand van gemiddeld ca 2 meter. In het huis bevonden zich mesdagen. Veeboxen waren niet aanwijsbaar. De oostzijde van het huis was omgeven door en omheining. Het merendeel van het nederzettingsafval werd binnen het huis aangetroffen. De sporen bevonden zich op veen op ca 1.85 - N.A.P.(5) Dit veen moet echter reeds voor het begin van de jaartelling ontwaterd zijn geraakt waarbij degeneratie, klink en oxidatie heeft plaatsgevonden, aangezien met behulp van pollenanalyse is vastgesteld dat de top van het (bos)veen van subboreale ouderdom is.(6) Na de bewoning vernatte het gebied ten gevolge van een relatieve grondwaterstijging onder invloed van de Duinkerke Il-transgressiefase en werd een dunne laag organisch materiaal (gyttja) afgezet. Deze laag wordt op zijn beurt afgedekt door een kleilaag tot maaiveldhoogte (ca 1.44 - N.A.P.). Het landschap ten tijde van de bewoning kan aan de hand van de samenstelling van het veen helaas dus niet worden bepaald. Het vondstmateriaal Metaal Metaal is in het zure veen slecht bewaard gebleven. Toch zijn fragmenten van 13 voorwerpen van brons gevonden. De drie mantelspelden (afb. 2, 1-3) zijn goed te determineren. Het betreft resp. een kapfifula, een ogenfibula en een knikfibula.(7) Het overige metaal omvat fragmenten van leerbeslag, o.a. zogenaamde "Mousquetons" (riemtongen, nrs. 9-11 )(8), een stukje bronsblik en een dikker (rand?)fragment van een bronzen voorwerp van onbekende vorm. Romeins importaardewerk Het Romeinse import aardewerk maakt een gering deel van het verzamelde aardewerk uit. Het aantal fragmenten bedraagt 369 stuks. Dat is 13 van het totaal aantal scherven. De ceramiek wordt in de bijdrage van de hand van J.A. Trimpe Burger uitvoerig behandeld. 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1993 | | pagina 22